|
BHAGAVAD GITA
DE DRIE GUNA'S
Wie ziet dat alle handelen altijd alleen verricht wordt door Prakriti, die mens ziet werkelijk: het Atman handelt niet. Wie de afzonderlijke levens van alle schepselen verenigd ziet in Brahman, ze voortgebracht weet uit Brahman, die mens vindt zelf Brahman.
Aan geen verandering onderworpen is het oneindige Atman, zonder aanvang, voorbij de guna's; daarom, o prins, hoewel Het verblijft in het lichaam handelt Het niet, noch voelt Het de vruchten van ons handelen. Want zoals de ether, die alle dingen doordringt, te subtiel is om bezoedeld te worden, zo bewoont ook dit Atman alle lichamen, maar wordt nooit bezoedeld. Door de ene zon wordt deze hele wereld verlicht: zo wordt het veld verlicht door zijn ene kenner. Wie zo waarneemt met het oog der wijsheid op welke wijze het veld onderscheiden is van de kenner van het veld, hoe mensen bevrijd worden van de strikken van Prakriti, die mens bereikt zijn doel, die mens gaat in tot het
allerhoogste.
Krishna: Nogmaals zal Ik je onderrichten in deze hoogste wijsheid; de wijzen die haar vonden werden allen volmaakt en ontsnapten aan de kluisters van het lichaam. In die wijsheid leefden zij, één geworden met Mijn
heilige natuur; nu worden ze niet wedergeboren wanneer een nieuw tijdperk begint, noch hebben zij enig deel aan de ontbinding daarvan. Prakriti, deze wijdse schoot, bevrucht Ik met het zaad van alle leven: daaruit komt, o zoon van Bharata, de veelheid van schepselen voort. Vele levensvormen zijn er, door vele schoten gedragen; Prakriti is de schoot van alle
schoten, en Ik ben de Vader die het zaad schenkt. Uit Prakriti komen de guna's voort, sattwa, rajas en tamas.
Dit zijn de kluisters die de onsterfelijke bewoner binden, welke in het lichaam gevangen zit. Het stralende sattwa kan het Atman tonen krachtens zijn zuivere licht; toch zal sattwa je binden aan de zucht naar geluk, het verlangen naar kennis. Het hartstochtelijk rajas zal je doen dorsten naar genoegens en bezit; rajas zal je binden aan de honger naar actie.
Het onwetende tamas misleidt alle mensen; tamas zal je binden met banden van begoocheling, traagheid, verdoving. De macht van sattwa brengt de gelukkigen tot slavernij, de macht van rajas maakt slaven van de doeners, de macht van tamas maakt slaven van de begoochelden en verduisterd hun gezonde oordeel. Wanneer de sattwa heerst over rajas en tamas, voelt de mens dat sattwa; wanneer rajas sattwa en tamas overheerst, wordt de mens gegrepen door dat
rajas; wanneer tamas rajas en sattwa overheerst geeft de mens toe aan dat tamas. Wanneer via de zintuigen, de poorten van het lichaam, begrip naar binnen schijnt, weet dan dat sattwa aanwezig is. Weet bij hebzucht, in de hitte van
het handelen, in gretig aangepakte ondernemingen, bij rusteloosheid, bij alle
verlangens, dat rajas de baas is.
Wanneer de geest duister is, verward, traag en verloren in begoocheling, weet dan dat tamas overheerst. De mens die de dood ontmoet in het uur van sattwa vindt een smetteloos huis temidden van Gods heiligen. Wie
sterft in rajas zal wedergeboren temidden van hem die gekluisterd zijn aan actie; wie in tamas sterft keert terug in de schoot van een bot wezen. De vrucht van juist handelen is sattwa, de zuiverste vreugde; van de daden van rajas is pijn de vrucht; onwetendheid is waarlijk de vrucht van tamas. Uit sattwa komt kennis voort, uit rajas begeerte; tamas voert tot verwarring, begoocheling, duisternis. Wanneer een mens in sattwa verblijft gaat hij naar hogere werelden; verblijft hij in rajas dan blijft hij in deze wereld; is hij verzonken in tamas, zijn laagste aard, dan zinkt hij tot de onderwereld.
Laat de wijze weten dat deze guna's alleen de verrichters zijn van elke
handeling; laat hij ook Dat leren kennen wat zich voorbij de guna's bevindt: zo zal hij komen tot eenheid met Mij. Wanneer de bewoner van het lichaam de guna's overwonnen heeft die dit lichaam veroorzaken, dan is hij bevrijd van geboorte en dood, van pijn en verval: hij wordt onsterfelijk. Men zegt van een mens dat hij boven de guna's is uitgestegen wanneer hij noch het licht van sattwa schuwt, noch de activiteit van rajas, en zelfs niet de begoocheling van tamas, wanneer een van deze overheerst, en toch niet naar hen verlangt wanner zij voorbij zijn. Hij lijkt onbekommerd te zijn en
wordt niet door de guna's uit zijn evenwicht gebracht. Hij weet dat zij de verrichters zijn
van alle handelingen en verliest nooit dit onderscheidingsvermogen. Hij rust in de innerlijke kalmte van het Atman en beschouwt geluk en leed als één. Goud, modder en stenen zijn voor hem van gelijke waarde. Het aangename en het onaangename zijn
hem gelijk. Hij bezit het ware onderscheid. Hij besteedt geen aandacht aan lof of
blaam. Zijn gedrag is hetzelfde wanneer hij
geëerd wordt of beledigd. Wanneer men ten strijde trekt beziet
hij geen van beide zijden als vijand of vriend. Hij voelt geen gebrek aan wat dan
ook; daarom gaat nooit enige handeling van hem uit. Wie Mij eert met niet aflatende liefde stijgt boven deze guna's uit. Hij wordt geschikt om tot eenheid met
Brahman te komen. Want Ik ben Brahman in dit lichaam, onsterfelijk leven dat niet zal vergaan: Ik ben de Waarheid en de Vreugde in eeuwigheid.
|