|
BHAGAVAD GITA
HET WERELDBEELD VAN DE GITA Evenals alle werken uit de religieuze
literatuur van de hindoes is de Gita gebaseerd op een duidelijk omschreven en systematisch
wereldbeeld. Centraal staat in dit wereldbeeld
Brahman, de Werkelijkheid. Brahman is God in zijn totaliteit. Het kan nooit gedefinieerd of
uitgedrukt worden. De Upanishads zeggen dat Brahman het
bestaan, kennis en gelukzaligheid is; maar dit zijn geen eigenschappen. Van Brahman kan niet gezegd worden
dat het bestaat. Brahman is het bestaan zelf.
Brahman is niet wijs of gelukkig,
maar absolute kennis, absolute vreugde. Een andere benaderingswijze, die
misschien meer aanvaardbaar is voor onze menselijke geest, is te zeggen: 'Brahman is niet
dit, Brahman is niet dat ..' totdat de gehele wereld der verschijnselen ter zijde is
gesteld en alleen Brahman overblijft. Omdat Brahman op één
absolute wijze tegenwoordig is, is het in alle schepselen en voorwerpen. God is aanwezig in de mens, de muis,
de steen, de bliksemschicht. Op deze wijze gezien wordt Brahman
het Atman genoemd - een term voor het gemak slechts, die niet het geringste verschil
inhoudt. Het Atman en Brahman zijn één. Wanneer Brahman vervolgens beschouwd
wordt met betrekking tot dit heelal, wordt Hij gezien als een persoonlijk God, Ishwara. Ishwara is God met eigenschappen. Hij bevat alle goddelijke kwaliteiten
zoals liefde, barmhartigheid, zuiverheid, rechtvaardigheid, kennis en waarheid. Aangezien Brahman het absolute is
staat het buiten alle handelen. Van Brahman kan daarom niet gezegd
worden dat het schept of vernietigt.
Het Ishwara, Brahman verenigd met
Zijn kracht, die dit heelal schept, in stand houdt en vernietigt. Dit houdt niet noodzakelijk een
dualisme, een tweeheidsleer in. De kracht van Brahman kan evenmin
gescheiden worden van Brahman als de hitte van vuur gescheiden kan worden van het vuur
zelf. Maar een wijsgerige beschouwing kan
ons niet verder brengen in dit ontzagwekkende mysterie. Het begrip Ishwara vertegenwoordigt
alles wat het menselijk verstand van God kan weten. Brahman in absolute zin kan
onmogelijk gekend worden door de bewuste geest. Brahman kan alleen ervaren worden in
die bovenbewuste toestand die door de heiligen wordt bereikt, de toestand die samadhi of
vereniging met God wordt genoemd. De methoden om tot deze toestand te
komen worden in de Bhagavad-Gita uitvoerig beschreven. Wanneer alle zintuiglijke contacten
met de buitenwereld verbroken zijn door middel van het juiste onderscheidingsvermogen,
voortdurende geestelijke oefening en meditatie, is de geest in staat naar binnen te keren,
zich op zichzelf te richten en de tegenwoordigheid van het Atman, de inwonende God, te
realiseren.
Dit is de techniek van alle
beoefening der mystiek, en elke waarachtige godsdienst heeft hier vanouds onderricht in
gegeven. Het hindoeïsme heeft de drie
functies of aspecten van Ishwara verder verpersoonlijkt als Brahma, Vishnu en Shiva. Brahma vertegenwoordigt de goddelijke
functie van het scheppen, Vishnu van het in stand houden, en Shiva van het ontbinding
brengen. Over Shiva wordt vaak gesproken als
'de vernietiger', maar dit is een misleidende naam, omdat het heelal nooit vernietigd
wordt. Aangezien het onderhevig is aan de
eeuwige kracht van Brahman, is het heelal deel van één proces zonder begin of
einde, één proces dat een afwisseling is van de twee fasen van zaadvorm en
uitdrukking. Wanneer aan het eind van een
tijdcyclus of kalpa het heelal ontbonden wordt gaat het de fase van de potentialiteit in,
een zaadtoestand, en wacht zo op zijn volgende schepping. In hoofdstuk 8 van de Gita wordt dit
proces beschreven. De fase van de uitdrukking wordt door
Krishna 'de dag van Brahman' genoemd, en de fase van de zaadvorm 'de nacht van Brahman'. De schepselen die de werelden bewonen
welke onderhevig zijn aan deze kringlopen, worden telkens weer wedergeboren en opnieuw
ontbonden met iedere achtereenvolgende kosmische dag en nacht.
Deze ontbinding moet echter niet
gezien worden als een 'teruggaan naar God'. Het schepsel keert eenvoudig terug
tot de kracht van Brahman die het voortbracht, en blijft daar in een ongemanifesteerde
toestand, totdat de tijd aanbreekt voor zijn nieuwe manifestatie. De kracht van Brahman is de basis van
alle geest en stof. Zij wordt Prakriti of Maya genoemd, termen die verwisselbaar zijn. Volgens de Gita vormt Ishwara zich
een lichaam uit Prakriti telkens wanneer Hij verkiest onder mensen geboren te worden. Niettemin blijft Hij, omdat Hij God
is, zelfs in Zijn menselijke gedaante meester van Prakriti. Hierin juist verschilt de goddelijke
incarnatie van de gewone sterveling. Ook de mens is het Atman dat zich
verbonden heeft met Prakriti of Maya. Maar de mens is onderworpen aan
Prakriti en erdoor in de waan gebracht dat hij niet het Atman is. Verenigd worden met het Atman
betekent deze begoocheling van zich afwerpen en bevrijd worden van het proces van geboorte
en dood. De bevrijde mens kan niet worden
wedergeboren, omdat hij niet langer onderworpen is aan de macht van Prakriti. De goddelijke incarnatie is nooit
onderworpen aan die macht: hij betreedt en verlaat het heelal naar believen. Het hindoeïsme aanvaardt het geloof
in vele goddelijke incarnaties, daarbij inbegrepen Krishna, Buddha en Jezus, en voorziet
dat er nog veel meer zullen komen:
Ik elk tijdperk kom Ik terug om de heiligen te bevrijden, om de zonde van de zondaar te
vernietigen, om gerechtigheid te vestigen. Prakriti wordt beschouwd als
bestaande uit drie krachten, de guna's genaamd. Het zijn sattwa, rajas en tamas. Gedurende de 'nacht van Brahman', de
fase van de potentialiteit, de zaadvorm, zijn deze guna's in een toestand van volmaakt
evenwicht en blijft Prakriti één zonder onderscheidingen. De schepping is de verstoring van dit
evenwicht. De guna's beginnen dan een rijke
verscheidenheid van combinaties aan te gaan, die overeenkomen met de verschillende
onderscheiden vormen van geest en stof. Hun karakteristieke eigenschappen
kunnen afgeleid worden van hun producten in de geestelijke en stoffelijke wereld. In de stoffelijke wereld belichaamt
sattwa alles wat zuiver en verfijnd is, staat rajas voor het actieve beginsel en tamas
voor het beginsel van vastheid en weerstand. Alle drie zijn aanwezig in alles,
maar een guna's heeft telkens het overwicht. Zo heeft sattwa het overwicht in
zonlicht, rajas in een uitbarstende vulkaan en tamas in een blok graniet. De guna's vertegenwoordigen ook de
verschillende stadia in de ontwikkeling van iedere afzonderlijke bestaansvorm.
Sattwa is de essentie van de vorm die
verwezenlijkt moet worden, tamas is de onafscheidelijk ermee verbonden weerstand tegen
deze verwezenlijking en rajas is de kracht waardoor die weerstand teniet wordt gedaan en
de wezenlijke vorm zichtbaar wordt. Psychologisch drukt sattwa zich in de
geest van de mens uit als innerlijke rust, zuiverheid en kalmte, rajas als hartstocht,
rusteloosheid en agressief handelen, tamas als domheid, luiheid en traagheid. Soms overheerst de ene guna, dan weer
de andere, en iemands stemming en karakter verschilt dienovereenkomstig. Maar de mens kan elk van de guna's
tot ontwikkeling brengen door zijn gedachten en daden en manier van leven. Er wordt ons voorgehouden dat tamas
overwonnen kan worden door het aankweken van sattwa. Het is echter het uiteindelijke
ideaal om ook boven sattwa uit te stijgen en tot het Atman te komen dat zich voorbij de
guna's bevindt en daarboven uitgaat. Wanneer we nagaan hoe de stof zich in
zijn onderscheiden vormen ontwikkelt vanuit Prakriti beginnen we met mahat, de basis van
de individuele intelligentie. Vervolgens komt buddhi, het vermogen waardoor objecten onderscheiden en geordend worden. Dan ahamkara, het ik-besef.
Ahamkara valt uiteen in drie
functies: 1. Manas, dat de indrukken ontvangt
van de zintuigen en ze naar buddhi brengt. 2. De vijf zintuiglijke organen - het
gezicht, de reuk, het gehoor, de smaak en de tastzin - en de vijf organen van handeling -
de tong, handen en voeten, en de organen van uitscheiding en voortplanting. 3. De vijf tanmatra's, het wezen van
het geluid, de tast, de vorm, de smaak en de geur. Deze fijnstoffelijke tanmata's brengen
door telkens nieuwe combinaties de vijf grove elementen aarde, water, vuur lucht en ether
voort, waaruit het uiterlijk heelal is opgebouwd. Wij moeten ons ervoor wachten te
proberen om de hypothesen van de moderne westerse wetenschap in het kader van het
hindoeïstische wereldbeeld te wringen. Toch bestaan er enige punten van
overeenkomst tussen beide waar we niet aan voorbij moeten gaan. De moderne wetenschap heeft uiteraard
geen belangstelling voor de idee van een absolute werkelijkheid. Zij is er niet op uit Brahman te
leren kennen. Evenmin geeft zij een bevestiging van
de betrouwbaarheid van de aanspraak van de mysticus op hoger bewustzijn. Zij zegt in feite: 'In ieder geval op dit moment hebben we geen techniek om dit soort ervaring te onderzoeken.
Wanneer jullie spreken over het
kennen van Brahman spreek je in buitenwetenschappelijke termen.' Als we niettemin Prakriti en de
guna's nader bekijken zien we dat de wetenschap en de Vedanta dezelfde taal spreken. Ook de wetenschap gaat uit van één
beginsel voortkomend universum. Alle materie is opgebouwd uit
verschillende combinaties van de chemische elementen; en deze elementen bestaan uit
combinaties van identieke eenheden. De mens is niets dan een stukje van
het materiaal waaruit en deze wereld en de verst verwijderde ster bestaat. De wetenschap maakt geen fundamenteel
onderscheid tussen geest en stof. De geest is overal in potentie
aanwezig. Als de man van de wetenschap niet in
staat is geest te ontdekken in een steen, gelooft hij dat dit alleen maar komt doordat hij
hiertoe een geschikte methode mist. Hij ziet geen moment in de evolutie
waar men kan zeggen dat daar het leven begint, geen moment waarop plotseling de ongeboren
vrucht of het opgroeiende kind met persoonlijkheid bekleed wordt. Evolutie, vertelt hij ons, is één
volledig continu proces met een algemene richting. De idealen en waarden van de mens
zijn betrekkelijk, niet absoluut, en voortdurend in ontwikkeling. Het doel is niet bekend, maar de
richting ervan is duidelijk, en het is duidelijk, en het is de met de evolutie gegeven
zending van de mens om zich er onophoudelijk heen te bewegen, zoals Columbus naar het
onbekende westen zeilde. Vanuit een wetenschappelijk standpunt
gezien is het de opdracht van de mens om een steeds grotere kennis te verwerven omtrent
zijn verhouding tot zijn omgeving, en om daar een toenemende beheersing over te krijgen,
aangezien de omgeving immers werkelijk een deel van hemzelf is. En zo stellen Arjuna en de man van de wetenschap beiden dezelfde vraag: 'Wie ben ik ?'
|