|
BHAGAVAD GITA
HET ZIJN EN NIET ZIJN De waarlijk wijze treuren noch om de
levenden noch om de doden. Nooit was er een tijd dat Ik of jij,
of een van deze koningen niet bestond. Noch zal er een tijd komen waarin we
ophouden te bestaan. Net zoals de bewoner van dit lichaam
overgangen doormaakt: de kindertijd, de jeugd en de ouderdom, zo is de dood voor hem niets
anders dan de overgang in een ander soort lichaam. Wijzen laten zich hierdoor niet
misleiden. Gevoelens van warmte en kou, plezier
en pijn worden veroorzaakt door het contact van de zintuigen met hun objecten. Ze komen en gaan en blijven nooit
lang. Je moet ze aanvaarden.
Een vredige geest aanvaardt
gelijkmoedig plezier en pijn, en wordt door geen van beide van zijn stuk gebracht.
Alleen hij is de onsterfelijkheid
waardig. Wat geen bestaan heeft kan nooit tot
bestaan komen, en wat is kan nooit ophouden te bestaan. Zij die de diepste, innerlijke
Werkelijkheid hebben leren kennen, kennen ook de aard van zijn en niet-zijn. Die Werkelijkheid die het heelal doordringt is onvernietigbaar. Niemand heeft de macht om het
onveranderlijke te veranderen. Van het lichaam zegt men dat het
doodgaat, maar Dat wat de bezitter is van het lichaam is eeuwig. Het kan niet beperkt worden of
vernietigd. Daarom moet jij strijden. Sommigen zeggen, dat dit Atman gedood wordt, en anderen noemen Het de doder: zij weten er niets van. Hoe kan Het doden of wie zal Het doden?
Weet dat dit Atman ongeboren is en niet zal sterven, nooit ophoudend, nooit beginnend, onsterfelijk, nooit geboren, voor eeuwig onveranderlijk. Hoe kan Het sterven zoals het lichaam doet? Weet dat Het ongeboren is, weet Het onsterfelijk, weet Het zonder einde, eeuwig onveranderlijk, en verbeeld je niet dat je een moordenaarsdaad verricht, verbeeld je niet dat je daartoe de macht bezit. Versleten kleren worden door het lichaam afgelegd; versleten lichamen worden afgelegd door de inwoner van het lichaam. Nieuwe lichamen worden aangetrokken door de bewoner, als kleren.
Wapens wonden Het niet, vuur verbrandt Het niet, de wind droogt Het niet, water maakt Het niet nat: zo is het Atman, noch
gedroogd, noch natgemaakt, noch
verbrand, noch gewond, het meest innerlijke element, overal en altijd aanwezig, het Wezen van alle wezens, onveranderlijk, eeuwig, nu en altijd.
Dit Atman kan niet geopenbaard worden
aan de zintuigen, noch gedacht door de geest. Het is niet onderhevig aan
verandering. Nu je dit weet moet je niet treuren. Maar zelfs als je zou aannemen dat
dit Atman onderhevig is aan een voortdurend geboren worden en doodgaan, dan nog hoef je
geen verdriet te hebben. De dood is zeker voor hen die geboren
worden. Wedergeboorte is zeker voor de doden. Treur niet om wat onvermijdelijk is.
Voordat ze geboren worden zijn wezens
niet waarneembaar voor onze menselijke zintuigen. In de periode tussen geboorte en dood
zijn ze zichtbaar. Bij de dood keren ze terug in het
onwaarneembare. Wat valt er hier te treuren? Er zijn er die Werkelijk het Atman
gezien en verstaan hebben in al zijn luister. Anderen kunnen er alleen over spreken
als vol van een luister die hun verstand te boven gaat. Nog anderen kennen zijn luister van
horen zeggen. En weer anderen horen ervan, maar
begrijpen er geen woord van. Hij die in alle levende lichamen
verblijft, blijft voor eeuwig onvernietigbaar. Treur daarom nooit om wie dan ook.
|