|
BHAGAVAD GITA
KENMERKEN VAN EEN VERLICHTE ZIEL Arjuna: Krishna, hoe kan iemand
herkennen die stevig gevestigd en verzonken is in Brahman? Op welke manier spreekt een verlichte
ziel? Hoe zit hij? Hoe loopt hij? Krishna: Hij kent gelukzaligheid in
het Atman en wil niets anders. Verlangens folteren het hart: hij geeft verlangens op. Hem noem Ik verlicht. Ongeschokt bij tegenslag, niet hunkerend naar geluk, vrij van vrees, vrij van toorn, vrij van al wat begeerte wekt, hem noem Ik een ziener en verlicht. De boeien van zijn lichamen zijn
verbroken. Het gaat hem goed: hij verheugt zich
er niet in; hij is onfortuinlijk en treurt niet. Hem noem Ik verlicht.
De schildpad kan zijn poten
intrekken; de ziener kan zijn zintuigen naar
binnen trekken. Hem noem Ik verlicht. Zij die zich van alles onthouden lopen weg van wat zij verlangen, maar dragen hun verlangens met zich
mee; wanneer iemand de werkelijkheid
binnentreedt laat hij zijn verlangens achter. Zelfs een geest die het pad kent kan ervan afgetrokken worden: zo onstuimig zijn de zintuigen. Maar hij beheerst de zintuigen, brengt zijn denken tot rust en vestigt het op Mij. Hem noem Ik verlicht.
Denken over zintuiglijke objecten zal je aan ze hechten; raak eraan gehecht en je wordt eraan
verslaafd; dwarsboom je verslaving en ze wordt
tot woede; wees boos en je verwart je geest; verwar je geest en je vergeet de les
der ervaring; vergeet je ervaring en je verliest
het juiste onderscheid; verlies het juiste onderscheid en je
mist het eigenlijke doel van heel het
leven. Wanneer een mens geen begeerte kent
en geen haat wandelt hij veilig temidden van de
voorwerpen van begeerte en haat. Het Atman gehoorzamen, dat is zijn vredige genoegen; verdriet smelt weg in die klare
vrede; zijn stille geest is spoedig gevestigd in vrede.
De onbeheerste geest heeft geen idee van de aanwezigheid
van het Atman: hoe kan hij dan mediteren? En is er zonder meditatie vrede? Is er zonder vrede geluk? De wind drijft een schip van zijn koers over de wateren; de dwalende winden van de zintuigen brengen de geest van de mens op drift en drijven zijn juiste oordeel uit
zijn koers. Wanneer iemand zijn zintuigen tot
rust kan brengen noem Ik hem verlicht. De verstilde geest is wakker in de kennis van het Atman, die een donkere nacht is voor de
onwetenden; de onwetenden zijn wakker in hun
zinnelijk leven, dat zij beschouwen als het licht van
de dag; voor de ziener is het duisternis.
Water stroomt voortdurend de oceaan
in, maar de oceaan blijft onberoerd; verlangen stroomt de geest van de
ziener in, maar de ziener blijft onberoerd. De ziener kent vrede; de mens die zijn eigen lusten opwekt kan nooit vrede kennen. Hij kent vrede die geen weet meer heeft van
verlangens. Hij leeft zonder hunkering: vrij van het ik, vrij van trots. Dit is de toestand van verlichting in
Brahman: vandaar valt een mens niet terug in
begoocheling Zelfs op het moment van sterven leeft hij in die verlichting: Brahman en hij zijn één.
|