|
BHAGAVAD GITA
TOEWIJDING AAN DE HOOGSTE GEEST Er is een vijgenboom in een oud verhaal, de
reus Aswattha, de eeuwige, geworteld in de hemel, met zijn takken naar de aarde
gericht; elk van zijn bladeren is een zang van de Veda's en hij die hem kent, kent alle Veda's.
Zijn takken buigen neer, steken omhoog, gevoed door de guna's. De knoppen die hij voortbrengt zijn de objecten van de zintuigen. Wortels heeft hij ook, die omlaag reiken tot in deze wereld, de wortels van het handelen van de mens Wat zijn vorm is, zijn einde en
begin, zijn werkelijke aard, kan hier nooit gekend worden.
Daarom moet een mens zich wijden aan
de beschouwing van Brahman tot dat hij de bijl van zijn ongehechtheid gescherpt heeft. Met deze bijl moet hij de stevig
gewortelde Aswatthaboom omhakken. Dan moet hij proberen die toestand te
verwezenlijken vanwaar geen terugkeer is naar toekomstige geboorten. Laat hij zijn toevlucht nemen tot dat
aloude Wezen van wie eeuwig al deze schijnbare activiteit uitgaat. Wanneer de mensen hun onwetendheid
van zich af hebben geworpen zijn ze vrij van trots en begoocheling. Zij hebben het kwaad van wereldse
gehechtheid overwonnen. Ze leven in voortdurende eenheid met
het Atman. Alle verlangen heeft hen verlaten. Zij zijn niet langer onderworpen aan
de verschillende zintuiglijke reacties. Zo bereiken zij die staat welke
voorbij alle verandering ligt. Dit is Mijn oneindige Wezen: zal de
zon Het enig licht schenken - of de maan, of
vuur? Want Het straalt altijd vanuit
zichzelf; en hij die Mij bereikt zal nooit
worden wedergeboren. Een deel van Mijzelf is de God in
ieder schepsel, houdt die eeuwige aard in stand, maar
schijnt toch afgescheiden, terwijl het de geest en vijf
zintuigen aantrekt, het gewaad dat van Prakriti wordt
gemaakt. Wanneer de Heer een lichaam aanneemt
of van zich afwerpt treedt Hij binnen of vertrekt,
terwijl Hij de geest en de zintuigen met zich meeneemt, zoals de wind de
geur steelt uit de bloemen.
Terwijl Hij waakt over oor en oog en achter tast, smaak en reuk verblijf
houdt, is Hij ook in de geest: Hij geniet en ondergaat
de objecten der zintuigen. Terwijl Hij zich in het vlees bevindt
of daaruit vertrekt, of één met de guna's is, en hun stemmingen en bewegingen
kent, is Hij altijd onzichtbaar voor de onwetenden, maar Zijn wijzen zien Hem met het oog
der wijsheid. Yogi's die door het toepassen van
geestelijke oefeningen innerlijke rust verworven hebben aanschouwen Hem in hun eigen
bewustzijn. Maar zij die geen innerlijke rust en
onderscheidingsvermogen bezitten, zullen Hem niet vinden, hoezeer ze ook hun best daarvoor
doen. Het licht dat in de zon woont en heel de wereld verlicht, het licht van de maan, het licht dat in het vuur is, weet dat al dat licht het Mijne is. Mijn energie treedt de aarde binnen en houdt al wat leeft in stand; Ik word de maan, de gever van water en sap, voedsel voor plant en boom. Als de levensvlam in alle schepselen verteer Ik de vele soorten voedsel en zet die om in de kracht die het lichaam onderhoudt. Ik ben in alle harten, Ik ben de gever en de wegnemer van kennis en geheugen;
Ik ben al wat de Veda's vertellen, Ik ben de leraar, de kenner van de Vedanta. Er zijn twee soorten persoonlijkheid
in deze wereld, de sterfelijke en de onsterfelijke. De persoonlijkheid van alle
schepselen is sterfelijk. De persoonlijkheid van God wordt
beschouwd als onsterfelijk. Die is eeuwig dezelfde. Maar één is er nog die van
deze twee verschild: het onpersoonlijk Zijn, dat het hoogste Atman wordt genoemd. Hij is de onveranderlijke Heer die
deze drie werelden doordringt en ondersteunt. En aangezien Ik, het Atman, het
sterfelijke en zelfs het onsterfelijke transcendeer, wordt Ik gekend in deze wereld en in
de Veda's als de hoogste werkelijkheid. Hij die vrij is van begoocheling en
Mij kent als de hoogste werkelijkheid, kent alles wat gekend kan worden. Daarom vereert hij Mij met heel zijn
hart. Dit is de meest heilige van alle
waarheden die Ik je onderwezen heb. Hij die deze gerealiseerd heeft wordt
werkelijk wijs. Het doel van zijn leven is vervuld.
|