LEVENDE
GEDACHTEN
x
OSHO
x
KRISHNAMURTI
x
MAHARISHI
x
MEHER BABA
x
SAI BABA
x
VIVEKANANDA
x
BHAGAVAD GITA
x
MYSTIEK
x
NIETZSCHE
SPINOZA
FILOSOFIE OVERIGE
x
I TJING  
x
THOMAS EVANGELIE
x
OVERIGE
x
CITATEN
x
TREFWOORDEN & LINKS
x
SITEMAP
x
HOMEPAGE

 

   ECKHART   (1260-1327)            TREFWOORD < ECKHART>

CITATEN   

Alle dingen worden droevig door de angst voor de dood, maar wanneer gij afstand weet te doen van alle vergankelijkheid, kent u de onsterfelijkheid.
Toen ik mij vrijmaakte van alle schepselen, vond ik God.
Het moet de mens niet voldoende zijn om een beeld of gedachte van God te hebben; als het beeld en de gedachte vergaan, vergaat ook God.
Zolang men de dingen begeert, bezit men deze niet; als men ze bezit, heeft men ze lief, maar de begeerte vergaat.
God is zozeer in alle dingen, dat Hij ook buiten alle dingen is.
Waarom spreekt ge over God? Wat ge ook van Hem zegt, is onwaar.
Zolang ik dit of dat ben, of dit of dat heb, ben ik niet alle dingen en heb ik niet alle dingen. Zuivert u, tot ge noch dit of dat zijt of hebt, dan zijt ge alomtegenwoordig en door noch dit noch dat te zijn, zult ge alles zijn.
Hoe meer God is ín alle dingen, hoe meer is Hij er buiten. Hoe meer Hij is van binnen, hoe meer van buiten.
Hij die uit liefde lijdt, lijdt niet, want alle leed is vergeten.
Niets staat de kennis van God zozeer in de weg als tijd en ruimte, want tijd en ruimte zijn fragmenten, terwijl God één is! En daarom, als de ziel God wil kennen, moet zij hem boven de tijd uit en buiten de ruimte kennen; want God is niet dit nóch dat, aangezien dit gemanifesteerde dingen zijn. God is één.
Te midden van de diepste stilte spreekt God tot ons zijn Woord. En wel in het reinste en edelste dat de ziel te bieden heeft, in haar wezen. Daar heerst de diepste stilte: schepsel noch beeld vindt er ooit toegang. Al haar werkzaamheden verricht de ziel door middel van haar krachten; wat zij kent, kent zij door het verstand; wat zij bemint, bemint zij door de wil. En de gevolgen van haar werkzaamheden treden naar buiten door de zintuigen, zoals bijvoorbeeld het zien door de ogen. In het wezen van de ziel vindt echter geen handeling plaats. Weliswaar ontspringen de werkzaamheden uit de grond van de ziel, maar de grond zelf is het diepste zwijgen. Hier is slechts ruimte en rust voor Gods woord. Niemand of niets vermag aan de grond van de ziel te raken dan God alleen. Komen de zielekrachten met de schepselen in contact, dan vormen zij zich daarvan een beeld en gelijkenis, en nemen dit in zich op. Daardoor kennen zij de schepselen. Dieper kan het schepsel niet tot de ziel doordringen. En anderzijds is de ziel slechts op deze wijze in staat zich met de dingen te verenigen. De ziel zelf kan zich van haar wezen geen beeld vormen. Daarom is de ziel niets zo onbekend als zichzelf. Inwendig is zij vrij van elke bemiddeling en alle beelden, en dat is ook de reden waarom God zich zonder meer met de ziel verenigen kan. Dat is de geboorte van Gods Zoon. Op volkomen dezelfde en geen andere wijze baart Hij Zijn Zoon in het wezen van de ziel, spreekt Hij, zonder beeld of gelijkenis, tot ons zijn Woord. Wat wordt vereist van de mens om dit Woord van God in zich op te nemen? Heeft hij zich enige voorstelling van God te maken of aan Hem te denken? Of kan hij beter stil zijn, in rust en zwijgen wachten op Gods spreken en doen? Ik zeg: dit spreken en doen van God worden slechts zij deelachtig die zich zo volkomen het wezen van de deugd hebben eigengemaakt, dat deze zonder hun toedoen uit hen opbloeit. En met name moeten zij een afspiegeling zijn van Christus, die in hen leeft. Zij zullen ervaren dat het beste en heerlijkste waartoe een mens tijdens zijn aards bestaan kan komen, is te zwijgen en God in zich te laten spreken en doen.
De kenner en de gekende zijn één. Eenvoudige mensen menen, dat zij God zouden kunnen zien, alsof Hij daar stond en zij hier. Dit is niet zo. God en Ik, wij zijn één in kennis.
De mensen zouden niet zo veel moeten nadenken over wat ze moeten doen; ze zouden veel meer moeten nadenken over wat zij zijn. Zouden zij goed zijn en zou hun levenswijze goed zijn, dan zouden zij licht uistralen, en dan zou er een heerlijk licht uitgaan van al hun werken. Als je rechtvaardig bent, dan is ook wat je doet rechtvaardig. Denk niet dat je heiligheid kunt grondvesten op daden; veeleer groeit heiligheid uit de grond van je hele wezen. Want niet de daden heiligen ons, maar wij moeten de daden heiligen.
Als een meester een beeld maakt uit hout of steen, dan brengt hij het beeld niet in het hout, maar snijdt hij het overtollige hout weg dat het beeld verborgen en bedekt houdt, hij gééft het hout niets, maar hij graaft de korst ervan af en neemt de roest weg, en dan glanst op wat daaronder verborgen lag. Dit is de schat die verborgen lag in de akker, zoals onze Heer in het evangelie zegt.
Het oog waarin ik God zie, is hetzelfde oog waarin God mij ziet. Mijn oog en Gods oog, dat is één oog en één zien en één liefhebben.
God is naamloos, want niets van Hem kan worden gezegd of begrepen. Het denken, dat het uiterste wil vatten, moet zelf nog door het begrip God heendringen. Want God is een wezen dat boven alles zweeft, een niets, dat boven alles is. Om God te bevroeden, moeten wij vreemd genoeg leeg worden van God. Als je God liefheb, zoals hij God is, en Geest, en Persoon, en Beeld, - dan moet dat alles weg. Heb Hem lief zoals Hij is: een Nietgod, een Nietgeest, een Nietbeeld; méér nog: als een totaal, zuiver en puur Een, afgescheiden van alle Tweeheid. In dit Eén verzinken we eeuwig, van Niets tot Niets. Dit is de uiterste grens van de afscheiding. Het hoogste en het eerste, waar de mens zich van kan losmaken, is God om wille van God.
Om de ziel te peilen moet men ze peilen met God, want de Oorsprong van God en de Oorsprong van de ziel zijn een en de zelfde.
God en Godheid zijn zo verschillend als hemel en aarde. De hemel staat duizenden mijlen boven de aarde, en zo staat ook de Godheid boven God.
Als ik God wil kennen zal ik Hem moeten worden, en Hij mij.
God doet mij geboren worden als zich zelf, en zich zelf als mij en mij als zijn wezen en zijn natuur.
Tijd is wat het licht er van weerhoudt ons te bereiken.
Wie God wil bereiken, moet zijn eigen bodem gewaar worden. Dit kan pas in volkomen afscheiding, dan komt men in de 'buurt van God', zelfs tot een 'pure vereniging' met God. Deze ontmoeting met de goddelijke werkelijkheid gebeurt bij volle overgave van de mens, maar ook bij die van God, want deze is aanwezig 'in de bodem van de ziel, met al zijn goddelijkheid.
Zijn is God. God en zijn, zijn het zelfde - of God heeft het zijn van een ander en is dus zelf niet God. Alles wat is, heeft het feit van zijn bestaan door te zijn en uit het zijn. Als daarom Zijn iets anders is dan God, ontleent een ding zijn bestaan aan iets anders dan God. Bovendien ie er niets dat aan het zijn voorafgaat, want dat wat het zijn verleent, schept en is schepper. Scheppen is het zijn geven uit niets.
Het oog waarmee ik God zie, is hetzelfde als het oog waarmee God mij ziet. Mijn oog en Gods oog zijn een en hetzelfde - een in het zien, een in het weten, en een in het liefhebben.
Gij moet God liefhebben als niet-God,  niet-Geest, niet-persoon, niet-beeld, maar zoals Hij is, louter als het pure, absolute Ene, ontdaan van alle dualiteit, waarin we eeuwig moeten verzinken, van het niets tot het niets.
Het is alsof God een muur heeft opgericht tussen Hem en ons.
Alle dingen zijn louter niets. Ik zeg niet dat zij nietig zijn of dat zij iets zijn, maar dat zij slechts niets zijn. Niets staat de kennis van God zozeer in de weg als tijd en ruimte, want tijd en ruimte zijn fragmenten, terwijl God één is! En daarom, als de ziel God wil kennen, moet zij hem boven de tijd en buiten de ruimte kennen; want God is niet dit noch dat, aangezien die gemanifesteerde dingen zijn. God is Één!
Wij zijn zelf de oorzaak van onze belemmeringen; neem je dus in acht voor jezelf, dan neem je je goed in acht.
Het NU waarin God de eerste mens schiep en het NU waarin de laatste mens verdwijnt en het NU waarin ik spreek, zijn alle hetzelfde  in God waarin alleen HET NU is... De gebeurtenissen van duizend jaren geleden, dagen die millennia geleden werden doorgebracht, zijn in eeuwigheid niet verder af dan dit moment wat ik nu beleef; de dag die over duizend jaar of zoveel jaren als je kunt tellen komt, is in eeuwigheid niet verder weg dan dit ogenblik dat ik nu beleef. 
Alle dingen zijn God zelf.
Waarom spreekt ge over God? Wat ge ook van Hem zegt is onwaar.
Wat is het leven? Wat van binnenuit, uit zichzelf beweegt. Wat van buitenaf wordt bewogen is geen leven.
Als ik deze zegen van eenheid bereik, dan zijn alle dingen in mij en in God, en waar ik ben daar is God, en waar God is daar ben ik.
God doet mij geboren worden als zich zelf, en zich zelf als mij en mij als zijn wezen en zijn natuur.
Veel mensen willen God aankijken met de ogen waarmee ze een koe aankijken, en ze willen van God houden zoals ze van een koe houden. Daarvan hou je wegens de melk en de kaas en omwille van je eigen nut. Zo doen ook al die mensen die van God houden om uiterlijke rijkdom en innerlijke troost; die houden niet echt van God, maar van hun eigenbelang.
Denk niet dat het met God is als met een menselijke timmerman die werkt en niet werkt als hij dat wil; bij wie het dus van zijn wil afhangt of hij zin heeft om iets te doen of te laten. Zo is het niet met God: wanneer God jou bereid vindt, moet Hij werken en zich in jou uitgieten, op dezelfde manier waarop de zon, als de lucht zuiver en helder is, zich moet uitgieten en zichzelf niet kan tegenhouden. Zeker, het zou een heel groot gebrek zijn van God als Hij niet grote dingen in jou zou gieten, wanneer Hij je zo ontruimd en leeg aantrof.
Daarom zeggen de heiligen dat de zoon zó eeuwig is geboren, dat hij toch onafgebroken nog geboren wordt. Ook zou God de wereld nooit hebben geschapen, als geschapen-zijn niet hetzelfde was als scheppen.
Werkelijk, wie uit zich zelf is uitgetreden wordt zo door God omsloten, dat geen schepsel hem kan aanraken zonder eerst God aan te raken.
Wij zeggen dus dat de mens zo arm moet zijn dat hij geen plaats is of heeft waarin God werken kan. Waar de mens nog plaats in zich handhaaft, handhaaft hij nog onderscheidenheid. Daarom smeek ik God dat hij mij God kwijt doet raken; want mijn wezenlijke zijn is boven God inzover wij God als begin der schepselen zien.
Want je bent in God in de mate waarin je vrede hebt, en buiten God in de mate waarin je geen vrede hebt.
Wie God zo eigen is geworden, heus, voor hem licht God net zo helder op in het wereldse als in het meest goddelijke.
Want de mens moet doen zoals onze Heer zei: 'En gij, weest gelijk aan mensen, die op hun heer wachten.' Geloof me, zulke wachtende mensen zijn waakzaam en kijken rond om te zien waar hun Heer naar wie zij uitkijken vandaan zal komen. En zij verwachten Hem in alles wat zich aandient, hoe vreemd het hun ook mag voorkomen. Want zou hij misschien toch niet daarin aanwezig zijn ..?
Denk niet dat je heiligheid kunt baseren op doen; heiligheid moet je veeleer baseren op zijn. Want de werken heiligen niet ons, maar wij moeten de werken heiligen
TREFWOORD < ECKHART>