|
FILOSOFIE: HET ABSOLUTE T. VAN AQUINO: ANALOGE ZIN VAN DE GODSKENNIS (1266) 1.Worden sommige namen op God toegepast in eigenlijke zin?Ons antwoord luidt, dat... wij God kennen door middel van volmaaktheden die uit Hem voortvloeien in de schepselen: die volmaaktheden bestaan in God op verhevener wijze dan in de schepselen, maar ons verstand kent ze naar de wijze waarop ze in de schepselen voorkomen, en als zodanig duidt het ze met namen aan. Met betrekking tot de namen die wij op God toepassen, moeten wij dus twee dingen in het oog houden, nl. de aangeduide volmaaktheden zelf, zoals goedheid, leven, en dergelijke, en de wijze waarop ze aangeduid worden. Naar datgene wat zij aanduiden, komen die namen toe aan God in eigenlijke zin, en zelfs in meer eigenlijke zin dan aan de schepselen; van Hem gelden zij op de eerste plaats. Maar naar de wijze waarop zij de volmaaktheden aanduiden, worden zij niet in eigenlijke zin op God toegepast. Hun wijze van aanduiden hoort immers bij de schepselen. Wat de aangevoerde bedenkingen betreft, is het volgende op te merken. a. Sommige namen betekenen de goddelijke volmaaktheden die uit God in de schepselen voortvloeien zodanig, dat de onvolmaakte wijze zelf waarop de schepselen aan de goddelijke volmaaktheid deel hebben, in de betekenis zelf van de naam ligt opgesloten, zoals de naam 'steen' bijv. iets stoffelijks betekent. Dergelijke namen kunnen alleen in overdrachtelijke zin op God worden toegepast. Andere namen echter duiden de volmaaktheden zonder meer aan, zonder dat een bepaalde wijze van deelhebben in hun betekenis wordt ingesloten, zoals: 'zijnde', 'goed', 'levend' en dergelijke; en zulke namen worden op God in eigenlijke zin toegepast. b. Dionysius kent namen als 'goed', 'wijs' en dergelijke aan God niet toe, omdat de aangeduide volmaaktheden aan God toekomen op een veel verhevener wijze dan door bedoelde namen wordt aangeduid. Daarom zegt hij, dat God 'iedere zelfstandigheid en elk leven overtreft'. c. De namen die in eigenlijke zin op God worden toegepast, bezitten geen stoffelijke kenmerken naar datgene wat zij betekenen, maar alleen naar de wijze waarop ze iets betekenen; bij de namen echter die in overdrachtelijke zin op God worden toegepast, schuilen de stoffelijke kenmerken in het betekende zelf. 2. Zijn namen die zowel aan God als aan schepselen toekomen, éénzinnig (naar één en dezelfde zin) op hen toepasselijk? Ons antwoord is, dat het onmogelijk is om een predikaatswoord naar éénzelfde betekenis toe te passen op God en de schepselen. Ieder effect immers dat niet gelijk staat met de kracht van haar werkende oorzaak, ontvangt hiervan een indruk die het niet volkomen, doch slechts onvolkomen hieraan gelijkmaakt; zodat wat verdeeld en verscheiden is in de effecten, in de oorzaak enkelvoudig en op dezelfde manier aanwezig is. Zo brengt de zon door haar éne kracht in de ondermaanse dingen een veelheid en verscheidenheid van vormen tot stand. Op dezelfde wijze bestaan... alle volmaaktheden die in de schepselen verdeeld en in verschillende vormen voorkomen, vooraf in God op onverdeelde en enkelvoudige wijze. Wanneer dus een naam die een volmaaktheid uitdrukt, op een schepsel wordt toegepast, dan betekent hij, naar de aard van zijn definitie, deze volmaaktheid als onderscheiden van andere volmaaktheden; wanneer bijv. de naam 'wijs' gezegd wordt van een mens, dan bedoelen wij een volmaaktheid die onderscheiden is van 's mensen wezen, van zijn kracht, van zijn bestaan en van alle verdere predikaten die aan hem toekomen. Maar wanneer wij deze naam aan God toekennen, dan is het niet onze bedoeling om iets aan te duiden, dat onderscheiden is van Zijn wezen of macht of bestaan. En zo geldt dat, wanneer de naam 'wijs' van een mens gezegd wordt, hij de zaak die betekend wordt in zekere zin omgrenst en omvat; niet echter wanneer hij gezegd wordt van God; de betekende zaak blijft dan on-omgrensd, de betekenis van het woord overtreffend. Daaruit blijkt dat het niet in dezelfde betekenis is, dat men de naam 'wijs' toepast op God en op de mens. En hetzelfde geldt voor andere namen. Zodat geen enkele naam op God en de schepselen wordt toegepast op éénzinnige wijze. Toch worden die namen ook niet, zoals sommigen beweerd hebben, louter dubbelzinnig gebruikt. Want dan zou men, uitgaande van de schepselen, niets van God kunnen kennen of bewijzen, maar altijd zouden wij vallen over de dubbelzinnigheid van de termen. Dit is echter strijdig zowel met de opvatting van de Wijsgeer (Aristoteles), die vele dingen omtrent God met zekerheid aantoont, als met het woord van de Apostel (Rom. 1,20): 'De onzichtbare eigenschappen van God worden door het verstand uit de schepselen begrepen'. Wij moeten derhalve besluiten, dat deze namen op God en de schepselen toepasselijk zijn in een betekenis die analoog is, dwz. die op een zekere verhouding steunt. Dit gebeurt bij namen op tweeërlei wijze: ofwel daardoor dat onderscheiden zaken in betrekking staan tot éénzelfde iets, zoals bijv. het woord 'gezond' gezegd wordt van een medicijn en van het urinewater, omdat zij beide in een zekere verhouding en relatie staan tot de lichamelijke gezondheid, waarvan het laatste een teken en het eerste de oorzaak is; ofwel daardoor dat het ene in een bepaalde verhouding staat tot het andere, zoals bijv. de term 'gezond' gezegd wordt van een medicijn en van een lichaam, omdat de medicijn de oorzaak is van de gezondheid die het lichaam bezit. Op deze wijze nu zegt men sommige dingen van God en de schepselen in analoge zin, en niet op een dubbelzinnige of zuiver éénzinnige manier. God immers kunnen wij niet benoemen tenzij vanuit de schepselen... En zo komt het dat alwat wij van God en de schepselen zeggen, gezegd wordt overeenkomstig een zekere verhouding die bestaat tussen het schepsel en God als het beginsel en de oorzaak ervan, waarin alle volmaaktheden van de dingen op overtreffende wijze vooraf bestaan. En deze wijze van gemeenschappelijke benaming houdt het midden tussen een zuiver dubbelzinnig en een eenvoudig éénzinnig woordgebruik. Want bij namen die in analoge zin gebruikt worden, heeft men niet te doen met één betekenis, zoals het geval is bij éénzinnige termen, noch met geheel verschillende betekenissen, zoals voorkomt bij een dubbelzinnig woordgebruik; maar de naam die op deze manier in onderscheiden betekenissen gebruikt wordt, betekent verschillende betrekkingen tot éénzelfde iets. Zoals het woord 'gezond', wanneer het gezegd wordt van urine, doelt op een teken van lichamelijke gezondheid en, wanneer het gezegd wordt van een geneesmiddel, doelt op een oorzaak van die gezondheid.
|