|
ALLES IN ALLES De filosofische opvattingen van
Anaxagoras zijn verwant aan die van de andere wijsgeren. Terwijl de oude Milisiers slechts een
oerbeginsel aannamen, dat aan een stof gebonden was, Empedokles vier en de atomistische
school een oneindige kwantitatieve veelheid van bouwstenen van de wereld leerde, stelt
Anaxagoras aan de oorsprong een onbegrensde hoeveelheid van kwalitatief verschillende
oerelementen, die hij de 'zaden' of de 'kiemen' der dingen noemt. In elk dezer kiemen echter
zijn alle kwaliteiten aanwezig, waardoor overgang van de ene in de andere
mogelijkheid wordt: 'alles in alles'. Wat Anaxagoras evenwel van zijn
voorgangers sterk onderscheidt, en waarin tegelijk zijn betekenis als denker schuilt, is
het feit dat hij voor het eerst in de wijsbegeerte een abstract filosofisch begrip heeft
ingevoerd, de 'Nous', als denkende, redelijke en almachtige, hoewel onpersoonlijk gedachte
'Geest'. Deze bestaat volstrekt op zich zelf;
in tegenstelling tot de stoffelijke 'kiemen' heeft hij geen kwaliteiten in zich, hij is
'met niets vermengd', 'het zuiverste en fijnste van alle dingen'.
Deze geest heeft de stoot er toe
gegeven dat zich uit de oer-chaos het schone, welgeordende geheel van de wereld heeft
gevormd. Hiermede is trouwens de werkzaamheid
van de Nous bij Anaxagoras vrijwel uitgeput. Overal waar Anaxagoras voor elk
bijzonder geval de oorzaken der verschijnselen opspoort, zoekt hij zuiver natuurlijke,
mechanische oorzaken. (Zijn beschrijving van de zon - die in het volksgeloof voor een god
gold - als een 'gloeiende steenklomp' was het juist, die hem het proces van goddeloosheid
op de hals haalde.) Het maakt dus de indruk alsof Anaxagoras de goddelijke Nous alleen als 'eerste beweger' heeft beschouwd, die een de schepping weliswaar de eerste stoot heeft gegeven, maar haar daarna aan de eigen vrije ontwikkeling heeft overgelaten. |