|
FILOSOFIE: LEER DER GROTE DENKERS BERKELEY: SPIRITUALISME De ondermijnende kracht van deze beginselkritiek wordt het eerst en het duidelijkst aan het begrip van de substantie zichtbaar. Had reeds Locke geleerd, dat de 'substantie' slechts een naam is voor een op zichzelf volstrekt onbekenden drager van de waargenomen eigenschappen, zo vond daarop de bisschop Berkeley, dat de aanvaarding van zulk substantiebegrip even onnodig als ongerechtvaardigd was. Want wat men een ding noemt, is volgens hem niets anders en het berust, zo meent hij, op inbeelding, daarachter nog naar een zuiver metafysisch iets, een 'substantie', die de drager van deze eigenschappen zou zijn, te gaan zoeken. Daar zijn kritiek zich aldus hoofdzakelijk richtte tegen de aanvaarding van niet-kogitatieve, uitgebreide substanties, van stoffelijke lichamen, daar voor hem alles geest, alle verschijning zuiver geestelijk was, heet zij leer: spiritualisme. De substantie 'uitgebreidheid', die voor Descartes als het zekerst kenbaar had gegolden, zo zeker kenbaar, dat hij het wagen kon op deze en op het denken zijn geestelijken wereldbouw te grondvesten, verloor bij Berkeley deze haat metafysische waardigheid omgekeerd: het zijn van de dingen stond voor hem gelijk met hun voorgesteld worden (esse = percipi): de dingen werden tot complexen van ideas, voorstellingen. Hij is er van overtuigd, 'dat zowel het hemels koor als de aardse uitrusting, in een woord, dat al die lichamen, die de machtigen bouw van de wereld samenstellen, geen bestaan hebben buiten de geest, dat hun aanzijn enkel daarin bestaat: waargenomen en gekend te worden'. Op zulke slotsom moest noodzakelijk een beschouwingswijze uitlopen, die, voortbouwend op het nominalistisch psychologisch fundament, door Bacon en Hobbes en Locke gelegd, aan de innerlijke ervaring de voorrang toekende. De metafysische realiteit van de wereld der dingen, van de buitenwereld, die voor Locke ten minste nog bij wijze van hypothese gegolden had, werd door Berkeley ontkend: de wereld is niets anders dan een samenhang van verschijnselen-voor-onze-geest. Slechts door de onderscheiding van de door God aan deze samenhang gegeven, door God gewilde orde der ideas, (de voorstellingen, door de schepper van de natuur, in onze zintuigen geprent, worden werkelijke dingen genoemd) van de willekeurige samenvoeging der voorstellingselementen in de eindige, onvolmaakte, menselijke geesten, gelukte het Berkely de noodzakelijke tot volledige anarchie leidende opvatting van een volstrekt fictieve wereld te ontgaan en een vorm van 'werkelijkheid' te handhaven, al is deze werkelijkheid in wezen dan ook niets anders dan zuiver 'geest'; zo is het doel van de wijsbegeerte geworden, de dingen te leren kennen in God, want de dingen 'bestaan in de voorstelling van een oneindige geest'.
|