|
GESCHIEDENIS VAN DE FILOSOFIE
BOEDDHISME: DE WERELDWET, WEDERGEBOORTE, VERLOSSING, NIRWANA Het ontstaan en vergaan van de
dharma's geschiedt niet ordeloos en is niet blindelings aan het toeval prijsgegeven, maar
is aan een strenge wet van oorzaak en gevolg onderhevig. Ieder dharma ontstaat in wetmatige
volgorde uit de voorwaarden, die in de aanwezigheid der voorafgaande dharma's gesteld
zijn. Al het gebeuren is onontkoombaar aan
de causale wet gebonden. In zoverre is er ook in het boeddhisme iets blijvends: de wereldwet. Om mogelijk misverstand te vermijden,
merken wij op dat in de boeddhistische geschriften deze wereldwet ook dharma genoemd
wordt. De wet van oorzaak en gevolg geldt
voor de zedelijke orde niet minder dan voor het uiterlijk gebeuren.
Er is
een zedelijke wet, er is een
zedelijke wereldorde. In het beroemde 'levensrad', dat, ten
minste in zijn grondtrekken, ook op Boeddha zelf kan teruggaan, stellen de boeddhisten de
causale wet als de twaalfvoudige formule van het afhankelijk bestaan voor.. Dat komt deels daaruit voort dat in de buitenste kring dingen als individualiteit, geboorte, niet-weten (onwetendheid) - begrippen dus die voor ons tot geheel verschillende categorieën behoren - zonder onderscheid na elkaar zijn gezet als factoren, die uit elkaar volgen. Toch kan men de wezenlijke
gedachtegang, de zich eeuwig herhalende kringloop van het leven, gemakkelijk daaruit
aflezen: In het verleden (1 en 2) heft
onwetendheid = niet verlost zijn van de wil tot leven, drift en 'dorst' - die, volgens de
vier heilige waarheden de enige oorzaak van alle leven en lijden zijn - zich laten gaan en
zo de grond gelegd voor nieuw leven en nieuw lijden, kortom voor een nieuw bestaan. In het tegenwoordige tijdsverloop
(3 t/m 9) loopt de levenscyclus opnieuw af. Met de ontvangenis ontstaat een nieuw
wezen, welks ziel nog onbewust van zichzelf is (3). In het moederlijf ontwikkelt zich de
kiemcel en wordt door gestalte en naam tot een individu (4).
De zintuiglijke organen worden
gevormd (5). (De Indiër telt zes zintuigen: hij rekent het verstand bij de vijf
gebruikelijke). Na de geboorte neemt het nieuwe wezen
het contact met de buitenwereld op, eerst voornamelijk door aanraking, door middel van de
tastzin (6), dan door waarneming en gevoel (7). Uit de aanraking met de wereld
ontwaakt nieuwe drift, de dingen worden object van de begeerten (8). Uit de werkzaamheid van deze
begeerten ontstaat bij de volwassenen een kleven, een 'gehecht' zijn aan deze wereld (9). Daarmede is reeds de voorwaarde tot
een nieuwe existentie geschapen: de daden (karma) moeten volgens de wet van oorzaak en
gevolg in een nieuw bestaan voort werken (10). En nu sluit zich de kring, doordat in
de toekomst (11 en 12) het nieuwe wezen nogmaals de gehele weg van de geboorte (11)
tot ouderdom en dood (12) moet doorlopen. Wij zien daaruit dat ook voor het
boeddhisme, evenals in de andere Indische filosofische en religieuze leringen, de
wedergeboorte een gronddogma vormt, waaraan Boeddha nooit getwijfeld heeft. Zij is voor hem eenvoudig het
uitvloeisel van de onbeperkte geldigheid van de causale wet.
Hoe is dat echter te rijmen met de
bewering dat er geen duurzaam 'ik', geen de dood overlevende ziel van de mens is? Men kan toch alleen dan met reden van
wedergeboorte spreken, wanneer het een en dezelfde ziel is die in een toekomstig leven de
nawerking van haar tegenwoordige daden moet ondergaan! Lange tijd hebben Westerse
beschouwers in dit punt een zwakheid van het boeddhistische denken en een innerlijke
tegenspraak gezien. Voor de boeddhist bestaat deze echter
niet. Hij spreekt van wedergeboorte niet in
die zin, als zou het nieuw geboren wezen identiek zijn met datgene, door welks 'schuld'
het het aanzijn krijgt - dat zou inderdaad de erkenning zijn van een continu voortdurend
zelf in de mens; Het nieuwe wezen is aan de andere kant toch ook niet verschillend van het
voorafgaande, daar het, ingevolge de noodzakelijke samenhang van al het gebeuren, wetmatig
uit het oude is voortgekomen. De gehele vraag bestaat voor de
boeddhist in deze vorm hoegenaamd niet, daar voor hem zowel de oude als de nieuwe 'ziel'
reeds zonder meer ieder ogenblik kan ontstaan en vergaan.
De causale samenhang, die tot
wedergeboorte leidt, bestaat voor hem niet tussen dit 'leven', of deze 'persoon' en het
andere leven of de andere persoon als geheel - want in werkelijkheid bestaan dergelijke
tijd-ruimtelijke eenheden niet - maar met betrekking tot de dharma's afzonderlijk. Daar alle leven lijden is, luidt
thans de allesbeheersende vraag: hoe kan de eeuwige kringloop van lijden tot nieuw lijden
doorbroken worden? Zijn oorzaak vindt hij, volgens het
boven gegeven diagram, in de 'wil', deze weer in het 'niet-weten'. Indien wij als mensen dus alle
begeerte, alle haat, alle wensen konden afleggen, indien wij onze zinnen niet steeds weer
zouden stellen op de vergankelijke objecten dezer wereld, indien wij op die wijze
redelijke, wetende, verlichte wezens konden worden, die deze kringloop in zijn causale
gebondenheid doorzien - dan zou het mogelijk zijn hem te verbreken en ervan verlost te
worden. Wat zou de mens daarmede gewonnen
hebben? Het kan blijkbaar geen 'eeuwige
zaligheid' of welke andere positieve geluksstaat ook zijn, daar er noch eeuwige zaligheid,
noch hemel, noch hel bestaat. Wat zou hij derhalve erbij winnen?
Het nirwana. Letterlijk vertaald betekent dit
ongeveer: de toestand van de vlam, wanneer deze uitgedoofd is. Wat blijft er van de vlam, wanneer
zij is uitgedoofd? Niets! En met 'Het Niets' wordt het begrip
nirwana ook vaak omschreven. Voor Boeddha zelf duidde hij in elk
geval de toestand aan waarin al het op zichzelf gerichte begeren is uitgedoofd en de mens
van de keten der wedergeboorten is verlost. Dus: de vrede. Dat is misschien niet veel, maar
volgens boeddha is het het enige wat de mens kan bereiken. In de boeddhistische geschriften van
de latere tijd heeft het nirwana allerlei verklaringen en uitleggingen gekregen. In de latere boeddhistische Kerk
verstond men eronder een - deels reeds in dit leven bereikbare, deels ook in het
hiernamaals gelegen - toestand van positieve gelukzaligheid. In het oorspronkelijk boeddhisme is
het louter negatief begrip. Nirwana is iets waarover eenvoudigweg niets kan worden
gezegd, dat zich aan alle uitdrukking en begrip onttrekt. Derhalve is datgene wat voor de
boeddhist nirvana betekent ook niet met nog zo veel woorden geheel duidelijk te maken,
maar kan - en dit geldt in wezen voor alle Indische wijsheid - slechts langs de weg van
innerlijk ervaren en innerlijke verdieping verkregen worden.
|