|
GESCHIEDENIS VAN DE FILOSOFIE
BRUNO: PANTHEISME Met zijn voorstelling van de
oneindigheid van het universum verbindt Bruno die van de dynamische eenheid en van
de eeuwigheid van de wereld, omdat daarin slechts de afzonderlijke dingen aan
wisseling en vergankelijkheid onderhevig zijn, doch het universum als geheel het enig
Zijnde is en daarom onverwoestbaar. Een dynamische eenheid is de wereld,
omdat de gehele kosmos een groot levend organisme vormt en door een enig beginsel wordt
beheerst en bewogen. 'Zo is dan derhalve het universum een
enig, oneindig, onbeweeglijk iets... Het wordt niet voortgebracht, want er
is geen ander Zijn, waarnaar het zou kunnen verlangen of dat het zou kunnen verwachten;
het heeft immers zelf alle Zijn. Het vergaat niet; want er niets
waarin het zou kunnen overgaan, - het is toch zelf alles.
Het kan niet af- of toenemen, want
het is een oneindig iets, en zoals er niets bij kan komen, zo kan er ook niets van
weggenomen worden.' Het alles beheersende en alles
bezielende beginsel noemt Bruno God. God is het geheel van alle
tegenstellingen, Hij is het grootste en het kleinste, oneindig en ondeelbaar, mogelijkheid
en werkelijkheid in een. Onverenigbaar met het christendom is
- afgezien van de voorstelling van de eeuwigheid van de schepping - de wijze waarop Bruno de
verhouding van God tot de wereld beschrijft. Hij verwerpt de mening dat God de
wereld van buiten af - zoals een menner zijn span - zou regeren. God staat niet boven en buiten de wereld, Hij is in de wereld, Hij werkt als bezielend beginsel in het geheel, zowel als in haar delen. 'Wij zoeken God in de onveranderlijke, onbuigzame natuurwet, in de eerbiedige stemming van een zich naar deze wet richtend gemoed' - hoe nabij komt dat aan de uitspraak van Kant van de bestierde hemel en de morele wet! - 'wij zoeken Hem in de glans van de zon, in de schoonheid der dingen die uit de schoot van onze moeder aarde voortkomen, in de ware afstraling van zijn wezen, de aanblik van de talloze gesternten, die aan de onmetelijke zoom van de ene hemel lichten, leven, voelen, denken en de Algoede, Al-ene en Allerhoogste lofzangen.' De gehele kosmos is bezield door God,
en God is louter in de kosmos, anders nergens. Dat is die gelijkstelling van God en
natuur die men pantheïsme noemt. Hoezeer Bruno zich daarmede en met
andere gedachten tegen de kerk, ja tegen het christendom in het algemeen richtte, was hij
zichzelf klaar bewust. Hij kenschetst zijn beschouwing
herhaaldelijk als de oeroude, d.w.z. heidense.
Zijn geschiedkundige betekenis
bestaat juist daarin, dat hij uit de inzichten die onbewust in veel hoofden van zijn tijd
woelden en gistten, de volle consequenties heeft getrokken, er uitdrukking aan heeft
verleend en ze openlijk heeft beleden - uitdrukking verleend weliswaar niet in een
harmonische afgewogen systeem, maar in dichterlijke vervoering, in een door de macht van
het innerlijk geschouwde meegesleepte, ja bijkans dronken dichtwerk. Men begrijpt dat Bruno zelfs in
minder kerkelijk gezinde kringen en ook in het protestantisme weinig weerklank heeft
gevonden. Tot de denkers bij wie de invloed van Bruno merkbaar is, behoort Leibniz met zijn op Cusanus teruggaande, van Bruno overgenomen monadenleer; behoort vooral ook Spinoza, verder Goetthe en Schelling.
|