|
![]() H.H. PRICE: DUIDELIJKHEID IS NIET GENOEG (1945) Ik denk dat er één historisch feit is waarover wij het allen eens kunnen zijn.In de periode tussen de twee wereldoorlogen vond in brede kringen de opvatting ingang, althans bij vakfilosofen, dat verduidelijking of verheldering het fundamentele doel is van de filosofie. Wijsbegeerte, zo werd vaak beweerd, verschaft ons geen nieuwe kennis; zij maakt alleen duidelijk voor ons wat wij al weten. Het is de taak van de wijsgeer een analyse te geven van de beweringen uit de wetenschap, de geschiedenis en het dagelijks leven, met inbegrip uiteraard van ethische en, naar ik denk, ook van religieuze beweringen, al werd in de praktijk hieraan weinig aandacht besteed. Het woord 'analyse' werd weliswaar soms geassocieerd met een bepaalde school van filosofen, de zgn. School van Cambridge, maar ook veel filosofen, die niet alle meningen en methoden van die school onderschreven, zouden hebben ingestemd met deze opvatting van wijsbegeerte.
De klacht die vaak geuit wordt dat 'filosofen tegenwoordig over niets anders praten dan over woorden', is niet helemaal juist. In de eerste plaats hoeft de opvatting dat wijsbegeerte verheldering beoogt, helemaal niet in linguïstische vorm geformuleerd te worden. De analytische wijsgeer hoeft niet te beweren, dat het doel van de filosofie enkel het analyseren van de betekenis van taalzinnen is. Hij kan evengoed zeggen, dat haar doel is onze ervaring te analyseren, of ook, een analyse te geven van bepaalde typen of vormen van feiten: niet natuurlijk van bepaalde individuele feiten, zoals bijv. het feit dat er een tafel staat in de kamer hiernaast, maar van bepaalde typen van feiten, waar dit hier een voorbeeld van is. De tegenstelling tussen niet-wijsgerige kennis, die betrekking heeft op de 'de wereld', en wijsgerige kennis, die betrekking heeft alleen op 'de taalzinnen waarin wij spreken over de wereld', kan ons gemakkelijk misleiden; alsof wijsbegeerte niet meer dan grammatica of lexicografie was, wat geen analytische filosoof werkelijk gelooft. Woorden zijn alleen van belang, omdat het woorden zijn waar we mee denken.
Dan hoeft men, in zijn definitie van wijsbegeerte, woorden of taalzinnen helemaal niet te noemen... Ik meen dat het duidelijk maken een deel is van de taak van de wijsgeer, een onmisbaar deel bovendien, dat hij moet kunnen nakomen met alle methoden - verbale of andere - die hem geschikt lijken. Maar ik geloof niet dat het zijn volledige taak is. En ongetwijfeld is dit verduidelijken niet het enige wat het ontwikkelde publiek van de wijsgeer verlangt. Wat vraagt het dan nog meer, als verheldering toch de eerste taak is zowel van moraalfilosofie als van logica en kennisleer? Het meest eenvoudige antwoord is 'metafysica'. Laten we nagaan of dit antwoord juist is.
Metafysische beweringen verklaarde men voor zinloos, niet eens voor vals; ja, het bijvoeglijk naamwoord 'metafysisch' werd bijna een schimpwoord. Ongetwijfeld konden een aantalonderwerpen, die vroeger onder de metafysiek vielen, nog bestudeerd worden onder andere namen, ook door de meest progressieve denkers. Het was zeker niet misplaatst bijv. de begrippen van substantie en oorzaak te bestuderen, onder voorwaarde dat men zei, dat men een studie maakte van de analyse van 'dingproposities' of van 'oorzakelijkheidproposities'. Men kon nog steeds redeneren over de natuur van het 'ik' of van 'persoonlijke identiteit', aangenomen dat men het 'de analyse van ik-zinnen' noemde. Men kon zelfs discussiëren over de betrekking tussen geest en lichaam, als men maar bereid was het etiket te veranderen en te zeggen, dat men wilde spreken over de relatie tussen psychologische en fysiologische uitspraken. Zodoende, al zouden veel van onze moderne analytici verklaren de metafysiek te hebben afgeschaft, is deze revolutie, evenals andere, toch niet zo'n opruiming als het wel lijkt. En ik denk dat de revolutionairen zelf dit zouden toegeven.
Dat is speculatieve metafysica, de constructie van metafysische systemen: wat men genoemd heeft 'Wijsbegeerte in grote stijl'. Wellicht dat degenen die zeggen, dat duidelijkheid niet genoeg is, in feite bedoelen, dat de poging om de speculatieve metafysiek af te schaffen een fundamentele fout was, eigenlijk een soort van intellectuele zelfmoord. Komt dit doordat zij niet overtuigd zijn door de redenering, die wil aantonen, dat de zinnen welke speculatieve metafysici schreven geen betekenis hebben? Ten dele, ongetwijfeld. Het is inderdaad erg moeilijk uit te maken, hoeveel deze redenering precies bewijst. Ik ben geneigd te denken, dat zij in laatste instantie niet meer bewijst dan dit: dat het ongeoorloofd is iets te besluiten aangaande reële feiten, als er geen reële feiten in de premissen optreden. Maar voor zover ik kan zien, is het enig belangrijke metafysische argument dat hierdoor ontkracht wordt, het ontologische argument voor het bestaan van God.
Ik geloof echter dat de voornaamste reden of het hoofdmotief achter deze protesten tegen de afschaffing van de speculatieve metafysiek, een andere is. Wanneer de critici zeggen, dat een filosoof zich moet toeleggen op de bouw van metafysische stelsels, of tenminste op de uiteenzetting van de metafysische systemen van anderen, als hij er zelf geen kan vormen, dan geloof ik, dat zij vooral de belangen van de consument op het oog hebben; dwz. de behoeften van het ontwikkelde publiek dat wijsgerige boeken leest of dat beïnvloed is door hen die dit doen, en dat zijn zonen en dochters stuurt naar colleges in wijsbegeerte aan universiteiten. Nu is het natuurlijk denkbaar dat, ook al gevoelt het ontwikkelde publiek deze behoeften, het in principe onmogelijk is dat zij bevredigd worden; en de speculatieve metafysici, die in het verleden voorgaven ze te bevredigen, kunnen wel zichzelf en hun lezers een rad voor de ogen gedraaid hebben.
Of als wij er gerust op zijn, kunnen wij dan niet het slachtoffer zijn van een zekere tijdelijke kortzichtigheid? Securus judicat orbis terrarum. Is het niet waarschijnlijker, dat wat dergelijke mensen zeiden zin had (in een echte zin van het woord 'zin'), dan dat de argumenten, die willen bewijzen dat zij onzin vertelden, in de haak zijn? Bovendien, dit is niet de eerste keer dat de speculatieve metafysica is afgeschaft. De sceptici uit de laatklassieke tijd schaften haar ook af. Zij herleefde in de vorm van Neoplatonisme en christelijke metafysische theologie. In de 18e eeuw schaft Hume haar af, en Kant legde haar de meest drastische beperkingen op. Maar niet voor lang. Zij stond weer op, krachtiger dan ooit, in de grote speculatieve systemen van de Romantiek.
Mogen ook wat ik noemde de behoeften van de consument principieel niet bevredigd kunnen worden (zoals de moderne antispeculatieve filosofen beweren), toch kunnen wij er vrij zeker van zijn, dat nieuwe pogingen in het werk gesteld zullen worden om er in de toekomst aan te voldoen, of wij het op prijs stellen of niet. Het lijkt alsof er een zeker ritme bestaat in de geschiedenis van het menselijk denken over metafysische zaken. Een lange periode van speculatief denken wordt gevolgd door een kortere periode van kritiek en agnosticisme, daarna begint het speculatieve denken opnieuw in een andere vorm. Toevallig leven wij nu in een van de kritische en agnostische perioden; en misschien is de wijd verbreide klacht dat 'helderheid niet genoeg is' zelf een van de symptomen dat de periode ten einde loopt. Zeker is in andere sectoren van menselijk denken en cultuur de 'ontluistering', die plaats vond in de periode tussen de oorlogen, er wat ouderwets gaan uitzien; zij begint zoals het heet uit de tijd te raken.
Maar wat zijn nu precies deze 'behoeften van de consument' waar - als ik het wel heb - de critici van de louter 'verhelderende' opvatting van wijsbegeerte voornamelijk voor geïnteresseerd zijn? En hoe zou aan deze behoeften voldaan worden door een systeem van speculatieve metafysiek ? Wat de gebruiker vooral nodig heeft is, meen ik, een Weltanschauung, een samenhangende kijk op de wereld. Dit is het waar hij om vraagt, wanneer hij een wijsgeer vraagt om wijsheid of voorlichting, of om een sleutel tot 'de zin van het Heelal'; en dit is het wat de analytische filosofen hem verzuimen te geven. Ik ben bang dat hij niet bijzonder geïnteresseerd is in de argumenten, die voor deze of gene kijk op de wereld pleiten, in elk geval niet in de details ervan. Maar hij is ook niet helemaal zonder belangstelling ervoor. Want de kijk op de wereld waar hij om vraagt, moet een redelijke kijk zijn. Wordt hij alleen gestaafd door het ipse dixit van een autoriteit, of door de inspraken van het hart, dan zal hij hem niet, of niet lang bevredigen.
Zij hoeft niet een 'louter denken' te zijn, dat conclusies aangaande het feitelijk bestaan van de dingen tracht aan te tonen met behulp van premissen die geheel a priori zijn. In ieder bewijs dat hij aanvoert, zou de speculatieve filosoof tenminste één empirische premisse kunnen gebruiken. En ook is het helemaal niet noodzakelijk dat ieder van zijn argumenten strikte bewijskracht heeft. Zijn conclusies moeten gegrond zijn; maar zij hoeven niet strikt bewezen te zijn, op een manier die een professor in de formele logica zou tevreden stellen. Komt dit neer op de bewering dat wat van de speculatieve metafysicus gevraagd wordt, een verklaringshypothese is, die rekenschap kan geven van al de voornaamste typen van feiten, welke ons uit de ervaring bekend zijn? Dat is één manier om het te zeggen, maar het woord 'hypothese' zou ons kunnen misleiden. Op de eerste plaats moet zijn hypothese - als men het zo noemt - méér omvattend zijn dan enige wetenschappelijke of geschiedkundige hypothese.
Bovendien zal zijn theorie, naar ik denk, niet van die aard zijn, dat zij door toekomstige empirische feiten definitief kan weerlegd worden. Nieuwe empirische feiten kunnen zich voordoen, die (zoals wij zeggen) 'er moeilijk mee te verenigen zijn'; maar het zal altijd mogelijk zijn om ze met een voldoend vernuftige uitleg uit de weg te verklaren. Inderdaad, zelfs het woord 'theorie' is niet helemaal op zijn plaats, want men is het hoofdzakelijk gaan gebruiken in een exact wetenschappelijke zin (de 'evolutietheorie', de 'kwantumtheorie'). Om dezelfde reden kunnen uitdrukkingen als 'verklaren' en 'rekenschap geven van' misleidend werken. 'Verklaring' heeft als hoofdbetekenis gekregen causale verklaring, of in ieder geval verklaring in termen van een inductief vastgestelde regelmaat in de opeenvolging van verschijnselen, van deterministische of statistische aard. En dit is niet de taak van de speculatieve metafysicus.
Zo spreken wij van het theocentrisch gezichtspunt van de middeleeuwse Scholastici of van de biocentrische kijk op de wereld bij Bergson. Dit houdt verband met een heel lastige kwestie: in welke zin kan een speculatief metafysisch systeem waar of vals genoemd worden? Ik geloof niet dat de woorden 'waar' en 'vals' met recht toepasselijk zijn op de zinnen, waarmee de metafysicus zijn speculatieve stellingen formuleert, ofschoon zij natuurlijk wel van toepassing zijn op de beweringen, waarmee hij die stellingen staaft. Ik ga, wanneer ik dit zeg, niet akkoord met hen die beweren dat een systeem van speculatieve metafysiek niet méér is dan een uitdrukking van een gevoel, verwant met een kunstwerk. Er zit ongetwijfeld iets waars in deze analogie. Maar ik geloof dat men het veel beter kan vergelijken met een land- of een zeekaart. Dit is een afbeelding, zo men wil, die heel wel esthetische verdiensten kan hebben; maar het is ook iets meer.
En de vraag, of dit streepje groene verf of dat haaltje blauwe inkt aangebracht of weggelaten moet worden, of welke vorm het moet hebben, wordt niet opgelost door de gevoelens van de maker van de kaart. Zij wordt beslist door twee overwegingen tezamen: enerzijds door de geografische feiten (is het empirisch waar dat hier een bos staat en daar een beek stroomt?), anderzijds door het principe van de afbeelding dat hij aanvaard heeft. Nu kunnen twee kaarten van eenzelfde gebied inderdaad zeer verschillend zijn. Wanneer uw kaart van de wereld een globe is, zoals die op school gebruikt wordt, zal zij in heel wat op- zichten verschillen van een vlakke kaart, die gemaakt is volgens de projectiemethode van Mercator; op een klein kaartje kan een hoofdweg breder zijn dan de Theems, terwijl het op een grote kaart juist andersom zal zijn. Maar wij zeggen daarom nog niet, dat de Mercatorkaart 'verkeerd' is en de klasglobe 'juist', noch dat de grote kaart 'juist' is en de kleine 'verkeerd'. Het komt me voor, dat systemen van speculatieve metafysiek op ongeveer dezelfde manier van elkaar verschillen.
Bijvoorbeeld, het speculatieve systeem van Alexander is een manier om het heelal te begrijpen als een hiërarchisch gerangschikt geheel, dat geordend wordt volgens de drie begrippen van ruimte-tijd, kwaliteit en emergentie ('nieuwvorming'). Wat de metafysicus moet laten zien, is dat zijn methode van rangschikken - zijn principe van systematische weergave - mogelijk is, dat de feiten dienovereenkomstig te ordenen zijn; maar niet dat zijn methode de enig mogelijke is, evenmin als Mercator moet aantonen dat zijn methode van projectie de enig 'juiste' is en alle andere 'verkeerd'. Wij kunnen natuurlijk merken dat een bepaald metafysisch systeem sommige feiten helemaal weglaat; niet omdat de metafysicus zich er niet van bewust was (was dat alles, dan konden zijn opvolgers het tekort verhelpen), maar omdat zij niet passen in het systeem van weergave dat hij aanvaard heeft, juist zoals op sommige typen van kaarten telegraaflijnen of spoorwegovergangen niet weergegeven kunnen worden. Sommige metafysici hebben op deze ma nier de religieuze ervaring, anderen de morele ervaring weggelaten, terwijl de 'paranormale' ervaringen, zoals telepathie, door bijna allen zijn weggelaten.
Maar ofschoon het mogelijk is dat wij dergelijke tekorten in een bepaald metafysisch systeem ontdekken, mogen wij op grond hiervan toch niet zeggen dat het verkeerd of vals is, of dat het weerlegd is (zoals de phlogiston-theorie weerlegd is). Wij zouden eerder moeten zeggen, en dat doen wij ook inderdaad vaak, dat het systeem in dit of dat opzicht ontoereikend of onbevredigend is, hoewel het misschien bevredigend is in andere; wat veel lijkt op hetgeen wij zeggen van een Mercatorkaart van Groenland. Wij zullen dan uitzien naar een ander metafysisch systeem dat meer verhelderend werkt. Ondertussen zullen wij het oude echter niet in de prullenmand gooien, op grond van het feit dat het 'weerlegd' is, want het begrip weerlegging is niet toepasselijk op dit geval. Integendeel, wij zullen voortgaan met het zorgvuldig te bestuderen, om er alle verhelderend inzicht uit te halen dat we eruit halen kunnen. Alleen zullen we hopen een ander te vinden (of een oud systeem opnieuw te ontdekken), dat op méér feiten licht werpt.
Het is eerder een keuze tussen het minder goede en het betere, of zelfs tussen verscheidene dingen die goed zijn, maar goed in verschillend opzicht. Ook een kleine verheldering is beter dan helemaal geen. Laat ons nu terugkeren tot de behoeften van de gebruiker. Wat hij naar men zegt nodig heeft, is een samenhangend begripsschema, zoals ik dat heb trachten te beschrijven. En ik geloof dat het waar is, dat hij dit nodig heeft. Wanneer de gewone ontwikkelde man spreekt over 'een filosofie', staat hem een dergelijk begripsschema voor ogen. Een dergelijk schema of stelsel, zo meent hij, zal hem de wijsheid verschaffen, die naar de traditie wil wordt geschonken door wijsgeren. Hij heeft als het ware een kaart nodig van het heelal, voorzover dit door onze empirische kennis is ontsloten; niet een kaart van alleen maar de stoffelijke wereld, maar een die ruimte biedt aan alle aspecten die bekend zijn van het heelal, stoffelijke, geestelijke, en welke andere er ook zijn.
En ook de exacte wetenschap geeft hem niet wat hij verlangt, omdat hij aanvoelt (volgens mijn mening terecht) dat er een aantal zeer belangrijke vraagstukken zijn, waarover de exacte wetenschap niets te zeggen heeft. Zijn klacht luidt dat, juist als zijn behoefte het grootst is, de filosofen weigeren haar te bevredigen. De overheersing van de idee, dat wijsbegeerte uitsluitend een verhelderende taak heeft, belet hen om ook maar een poging te doen. Zij willen niet eens te zijnen gerieve de speculatieve systemen van vroeger uiteenzetten en verklaren, zodat hij gebruik kon maken van de verlichting en leiding, die deze ouderwetse 'kaarten van het heelal' hebben aan te bieden. Het is waar dat zij geenszins zonder belangstelling zijn voor de geschiedenis van de filosofie, zoals ik reeds betoogd heb. Maar zij hebben inderdaad geen belangstelling voor de geschiedenis van de speculatieve metafysiek.
Zij hebben haar verwaarloosd, niet natuurlijk uit louter luiheid of door onoplettendheid, maar uit principe, omdat zij dachten dat de speculatieve metafysicus iets probeert te doen dat, uit de aard der zaak, onmogelijk is: namelijk het trekken van conclusies aangaande het bestaan van feiten uit premissen die zuiver a priori zijn. Maar, als ik het wel heb, is het niet dit wat hij probeert te doen, uitgezonderd in ogenblikken van toevallige aberratie. Hij tracht iets te doen dat veel minder buitensporig en van veel meer belang is: een samenhangend begripsstelsel te ontwerpen, waaronder alle bekende soorten van empirische feiten systematisch kunnen gerangschikt worden. In deze onderneming schuilt niets, waartegen ook het meest fijngevoelige wijsgerig geweten bezwaar hoeft te maken.
|