|
FILOSOFIE: LEER DER GROTE DENKERS EMPEDOCLES: HAAT De Haat heeft de oorspronkelijke eenheid van het Al uiteen gereten. Uit de verdeeldheid en de tweedracht is alle onheil in de wereld ontstaan. Moeilijk is de gang door het leven, doch de mens moet bedenken, dat hij eens God geweest is, en weer eens een God zal zijn. Dat men in deze wereld leeft, moet men leren begrijpen als het gevolg van een misstap, als een straf. Ergens in de tijd moet een misdrijf, een moord, een meineed zijn begaan, waarvan de schuld als zonde aan het leven kleeft, tot er boete voor betaald is. Daarom gaat Empedocles tot de mensen, om overal het lijden te verzachten, de nood te lenigen, waar hij deze als gevolg van de gruwelijke Haat ontmoet en om overal de gedachte van de eenheid in de Liefde te verkondigen. Want in de Liefde heeft Empedocles het middel, het zegenrijke, gevonden, dat hem de weg tot een andere en betere wereld ontsluit. De Liefde wordt belichaamd door de godin Aphrodite, die elkeen kent, doch niemand als almachtig, kosmisch beginsel waardeert. Want even machtig als de Haat staat de Liefde tegenover dezen. De Liefde, ook die tussen man en vrouw, is volgens hem het edelste in de mens. Zij overbrugt de tegenstelling: man, vrouw: in de liefde worden beiden één. In de Liefde openbaart zich duidelijk het streven overal het verdeelde tot de eenheid, de tweedracht tot harmonie terug te brengen. De overtuiging van de eenheid van al wat leeft, garandeert ons, dat er eens één groots en geweldig Leven was, waarvan wij allen stukken zijn. Toen was alles, hoogst doelmatig, alleen door liefde verbonden. Het begrip van het onveranderlijke, substantiële Zijn, dat impliciete ook aan het wereldbeeld van de oudste milesiche natuurfilosofen, alleen bij deze stoffelijk gedacht, als beginsel ten grondslag lag, was door Parmenides tot alles beheersend kernstuk van zijn leer gemaakt. Doch van dit starre centrum uitgaand, is geen weg tot natuur- en werkelijkheidsbegrippen te vinden. Immers zulk 'n Zijn, dat onontstaan en onveranderlijk heet, moet alle beweging, alle ontwikkeling uitsluiten. Deze bepalingen van het Zijn staan in flagrante tegenstrijd met de ervaarbare werkelijkheid, met de werkelijkheid, waarin wij leven, die niets onveranderlijks, niets eeuwigs kent, alles is hier in beweging en alles is vergankelijk. Zo moest Parmenides van alle pogingen de natuur te begrijpen noodgedwongen afzien.Doch bij zulk 'n negatief resultaat kon de Griekse geest onmogelijk berusten. En zo zien wij het volgend geslacht druk in de weer, de verbroken draad van de natuurverklaring weer op te nemen en verder te spinnen. In deze baan wandelt thans Empedocles, samen met de andere natuurfilosofie van de vijfde voorchristelijke eeuw: Anaxagoras, Leukippos, Demokritos. Het streven van Empedocles is er op gericht: van het Zijn, in de logisch gelouterde zin van de Eleaten, uitgaand, toch tot een vruchtbare en bevredigende verklaring van de natuurwerkelijkheid te geraken. Hij zoekt, de oorspronkelijke richting van de oudste natuurfilosofie volgend, naar een causaalverklarende theorie, die oersubstantie en werkelijk ding, die oorzaak en gevolg in een begrijpelijk verband brengt. Hij begeeft zich daartoe, evenals zijn bovenvermelde medestanders, op de enig mogelijke weg: hij houdt aan het beginsel van een ononstane, onveranderlijke, eeuwige oerstof vast, doch deze oerstof is voor hem niet langer een ononderscheiden, kwaliteitloze massa; hij ziet in haar een veelheid van oorspronkelijk verschillende elementen, door wie toedoen, door wier vermenging en ontmenging, door wier beweeglijkheid dus, de menigvuldigheid van de dingen ontstaat. Zo heet het dan bij Empedocles woordelijk: Iets anders wil ik u verkondigen: het ontstaan van vergankelijke dingen is onmogelijk, evenzo de vernietigende dood; er bestaat enkel vermenging en scheiding van het gemengde, ontstaan is slechts een woord van de mensen. (In deze eeuwigheidgedachte ligt de kern van zijn leer; hij duidt het aan, door er in scherpere formulering op terug te komen:). Wat vergankelijk is, kan niet ontstaan; ontstaan van iets is onmogelijk, evenmin een einde in een vernietigende dood, niet mogelijk, dat iets zou kunne ontstaan uit dat wat op geen wijze bestaat, en het is onmogelijk en ongehoord, dat dat wat is zou vergaan, want het zal altijd zijn, waarheen men het ook verschuive. Dit onveranderlijk en onvergankelijk Zijnde is thans niet meer onderscheidloos één gedacht. Het bestaat bij Empedocles uit vier elementen: lucht, vuur, water, aarde, de dragers van de vier oorspronkelijke eigenschappen: koud, warm, vochtig, droog. Deze elementen, die zich vermengen en ontmengen, elkaar doordringen en ontvlieden, aantrekken en afstoten zijn op zichzelf zonder initiatief tot beweging. Het dynamische wereldbeeld wordt eerst mogelijk door twee andere componenten, de reeds bekende: Liefde en Haat. Deze dynamische principes werden door Empedocles de actieve wezenheden, die leven brengen in de dode stof. Zijn naïef antropomorfisch standpunt deed hem in dit opzicht zelfs van aantrekkende en afstotende 'krachten' spreken , waarbij hij, in overeenstemming met het kenmerkend materialisme van de Ionische school, waarvan hij de voorzetter is, Liefde en Haat niet als immateriële krachten, doch, wat reeds Aristoteles kritisch opmerkte, deze zelf weer als stoffelijke 'dingen', als oerstoffen naast de vier oorspronkelijke elementen dacht.
|