|
GESCHIEDENIS VAN DE FILOSOFIE
EMPEDOCLES: VUUR, LUCHT, WATER EN AARDE Empedoclus, ongeveer 490 te Akragas
op Sicilie geboren, staatsman, dichter, godsdienstleraar, profeet, arts, wonderdoener en
wijsgeer, is voor de geschiedenis van de filosofie minder belangrijk als origineel denker
dan wel als een man die uit de voorafgaande stelsels gedachten heeft uitgekozen en ze tot
een nieuw geheel heeft pogen samen te voegen. Men heeft hem daarom een eclecticus
('uitkiezer') genoemd. Wij treffen onder de overgeleverde
fragmenten van zijn leerdicht bijvoorbeeld de in dichterlijke schone vorm uitgedrukte
gedachten over de zielsverhuizing, die reeds door Pythagoras werd geleerd. Ook de voorstelling van periodieke
wisseling van de werelden in ontstaan en vergaan, die bij Herakleitos en andere denkers
voorkomt, keert bij hem terug. Toch werden veel gedachten door
Empedocles voor het eerst, althans in de door hem geschapen vorm, uitgesproken, en daarop
berust dan ook hoofdzakelijk zijn blijvende betekenis.
Als de belangrijkste hiervan kunnen
genoemd worden: 1.
In de Milesiche natuurfilosofie was eerst: het water, daarna de lucht, daarna door
Herakleitos het vuur tot oerbeginsel verheven. In de eleatische filosofie komt de
aarde als oerelement tegenover het 'licht' in het bijzonder naar voren. Empedoclus stelt deze vier
grondstoffen nu als gelijkgerechtigd naast elkaar en wordt daarmede de grondlegger van de
hardnekkige voorstelling, die lang in het volksbewustzijn en zelfs in de wetenschap heeft
geheerst, van de 'vier elementen' vuur, lucht, water en aarde. Wij kunnen deze opvatting als het
ware de afsluiting van de Ionische natuurfilosofie, welke naar een oerstof zocht,
beschouwen. 2.
Drijvende en vormende krachten van al het worden zijn volgens Empedocles een verenigende
en een scheidende kracht, die hij liefde en haat noemt. In de ontwikkelingsgang van de wereld
overheerst nu eens de andere kracht. Nu eens worden de elementen door de
'liefde' tot een volmaakte eenheid samengebracht, dan weer worden zij door de 'haat' uit
elkander getrokken.
Daartussen liggen dan
overgangstoestanden, waarin de afzonderlijke wezens ontstaan en vergaan. 3. Het ontstaan van de levende wezens heeft volgens Empedoclus zo plaats gevonden dat eerst de lagere, dan de hogere organismen zijn ontstaan, eerst planten en dieren, dan de mensen. Eerst zag men wezens die beide
geslachten in zich verenigden, later zonderden zich de geslachten in twee zelfstandige
individuen af. Dat zijn voorstellingen die een vage
voorspiegeling zijn van latere ontwikkelingstheorieën. 4.
De grondstelling van de kennisleer van Empedoclus is, dat het gelijke door het gelijke
gekend wordt, in die zin dat onze zintuigen de gelijke ordening van elementen aannemen,
welke aan de dingen buiten ons beantwoorden, een gedachte die ons het woord van Goethe te
binnen roept: 'Waar' niet het oog de zon verwant,
de zon zou 't nimmer schouwen... ' Hij zou tenslotte - maar het geldt
hier waarschijnlijk een voorstelling die aan het spottend brein van een of ander
komediedichter is ontsprongen - om de roep van onsterfelijkheid die van hem uitging en
waaraan hij zelf vast geloofde, te handhaven, zich in de krater van de Etna geworpen
hebben. Helaas verijdelde de vulkaan zijn pogingen door een van zijn schoenen weer uit te spuwen!
|