|
GESCHIEDENIS VAN DE FILOSOFIE
GNOSIS ALS INZICHT - GNOSIS ALS MYSTIEK De centrale positie in het denken van
de gnostici wordt ingenomen door de zogenaamde theodicee, de vraag naar de rechtvaardiging
van God en de oorsprong en zin van het kwaad in deze wereld. Dit is een grondvraag van alle
religie; in het christendom krijgt zij een bijzondere betekenis, doordat hier enerzijds de
voorstelling van een wereldschepper uit het jodendom is overgenomen, en aan de andere kant
de wereld als de plaats van het kwaad en de zonde wordt beschouwd, waaruit wij pas door
Christus worden verlost. Waarom, zo vroeg men zich af, schiep
God, de volkomene, een wereld van kwaad, waaruit wij verlossing behoeven? Reeds Epicurus had deze vraag in
gelijke vorm gesteld. Later zal zij met name Leibniz bezig
houden.
Ook de zesjarige Goethe stelde zich,
onder de indruk van de aardbeving van Lissabon, de vraag, hoe God zoiets kon toelaten,
gelijk hij in het begin van zijn 'Waarheid en verdichtsel' beschrijft. De gnostici lossen het probleem in
dier voege op dat zij God de Schepper van God de Verlosser onderscheiden. Daardoor ontstaan echter twee goden:
de algoede verlosser en de aan deze ondergeschikte, ja hem soms vijandige schepper (Demiurg)
van de wereld. Marcion bijvoorbeeld scheidt de God
van het Oude Testament, als Schepper en God van de gerechtigheid, van de God van het
Nieuwe Verbond, als de God van de liefde. Gnosis als inzicht De gnostieke opvatting van de godheid
heeft ook een bijzondere voorstelling aangaande de positie van de mens in de wereld en
zijn verlossing ten gevolge. Dat de mens aan de zonde ten prooi
valt, wordt niet meer geduid als een bijzondere menselijke schuld: Integendeel, de ziel
van de mens is het strijdperk waarop de eeuwige kamp van het kwade en het goede
wereldbeginsel zich afspeelt.
De individuele ziel, waarom het in
het christendom gaat, boet hierbij wel iets van haar bijzondere waarde in. Het komt niet daarop aan, dat de mens
in een daad van innerlijke wedergeboorte de 'oude Adam' afleggen en een nieuwe, gelouterde
mens worde, maar daarop dat hij de wereldomspannende strijd van goed en kwaad in zich 'onderkenne
en begrijpe'. Het inzicht neemt zo bij de
gnostische steeds meer de plaats in van het geloof, zoals ook de naam die deze beweging
heeft gekregen genoegzaam aanduidt. De gnostici konden zich hierbij
beroepen op getuigenissen als die van Paulus: 'de Geest doorzoekt alle dingen, ook de
diepten Gods.'
Gnosis als mystiek De menswording Gods en de vereniging
met Hem in het sacrament is het grote geheimenis van de christelijke leer en daarmede het
punt, waar, in de loop der geschiedenis, telkens weer mystieke gedachten hun intrede
deden. Mystiek berust, zoals de naam reeds
aanduidt (van het Griekse myein = de ogen sluiten), op de uitschakeling zowel van de
zinlijke wereld als van de logica van het verstand en bestaat in een, met woorden slechts
onvolkomen te beschrijven, bovenbewuste, roesachtige of extatische vereniging met het
goddelijke. Ook de kennis Gods bij de gnostici
moet niet als verstandelijke kennis, maar als mystieke verlichting worden opgevat. De gnostieke richtingen verschijnen,
evenals andere vormen van mystiek, in een fantastische inkleding in mythologische beelden
en gelijkenissen. Aan alle richtingen gemeen is, naast de genoemde drie hoofdgedachten, de door Plotinos uitgewerkte voorstelling van een trapsgewijze emanatie van het goddelijke, van een middelaar, die tussen God en de mens staat, en van de uiteindelijke terugkeer van al het zijnde in de goddelijke oergrond.
|