LEVENDE
GEDACHTEN
x
OSHO
x
KRISHNAMURTI
x
MAHARISHI
x
MEHER BABA
x
SAI BABA
x
VIVEKANANDA
x
BHAGAVAD GITA
x
MYSTIEK
x
NIETZSCHE
SPINOZA
FILOSOFIE OVERIGE
x
I TJING  
x
THOMAS EVANGELIE
x
OVERIGE
x
CITATEN
x
TREFWOORDEN & LINKS
x
SITEMAP
x
HOMEPAGE

 

      FILOSOFIE: HET ABSOLUTE 

  W. MATSON: HEEFT DE WERELD NOODZAKELIJK EEN EERSTE OORZAAK?  (1965)  

1.Het argument van de eerste oorzaak

Dit argument ligt opgesloten in de gewone retorische vraag: 'Als er geen God is, wie of wat maakte dan de wereld?'.

Uitdrukkelijk geformuleerd, luidt het als volgt:

1.Ieder ding heeft een oorzaak. Voor ieder ding dat bestaat (E), is er een ander ding (C), dat bestond vóórdat E tot bestaan kwam; en C bracht E voort - dwz. zonder C zou E er niet geweest zijn. C zelf werd voortgebracht door een vooraf-bestaande C1, en zo voort.

2.Maar niet tot in het oneindige: de reeks van oorzaken en gevolgen moet een begin hebben.

3.De eerste oorzaak moet een Wezen geweest zijn, dat in staat was al het andere in de reeks voort te brengen. Want het gevolg kan de oorzaak niet overtreffen; als het dit deed, dan zou het deel dat haar overtrof zonder oorzaak zijn.

4. Zulk een Wezen moet een oneindig Wezen, d.i. God zijn.

2.Weerlegging van het argument van de eerste oorzaak

Iedere premisse van dit argument is kwetsbaar.

Wanneer het heelal, hoe groot het zijn mag, eindig is, dan kunnen wij niet geldig besluiten tot een oneindig Wezen als zijn oorzaak; het argument bewijst ten hoogste het bestaan van een godheid, niet van God.

Maar misschien zelfs dat niet: bij afwezigheid van verdere bewijsgronden blijft de mogelijkheid bestaan, dat de 'grote ontploffing', die naar astrofysici aannemen elf miljard jaar geleden heeft plaatsgehad, de eerste oorzaak was: een gebeurtenis, zonder meer, zonder (voorzover wij weten) persoonskarakter en verstand.

Bovendien is het begrip 'oorzaak', dat in het argument verondersteld wordt, enigszins twijfelachtig.

Al deze gebreken kunnen verholpen worden; maar wij zullen de behandeling van deze correcties uitstellen...

Want de tweede premisse van het onderhavige argument is niet voor een verbetering vatbaar.

Deze tweede premisse is zo te verstaan, dat zij niet stelt, dat de wereld in feite een begin had in de tijd, maar dat hij logisch-noodzakelijk zo'n begin moet gehad hebben.

Wij kunnen het best hier een ogenblik stilstaan, om dit onderscheid tussen zaken die feitelijk plaats hebben en zaken die logisch noodzakelijk zijn, een onderscheid dat in alle vormen van het kosmologisch godsbewijs een beslissende rol speelt, nader toe te lichten.

Het onderscheid wordt door de volgende voorbeelden geïllustreerd:

(1) 'Als deze kei over de rand van de afgrond geduwd wordt, dan moet hij in het ravijn storten';

(2) , Als hier twee keien liggen en daar twee andere, dan moeten er samen vier keien zijn'.

In (1) betekent 'moet': 'kan niet anders dan; er bestaat geen alternatief, dat fysisch mogelijk is'.

Gevraagd naar de gronden van onze verwachting, zouden wij antwoorden, dat dit de manier is waarop keien zich steeds gedragen; misschien zouden wij ook de algemene wet van de zwaartekracht aanvoeren.

Misschien zouden wij geneigd zijn te zeggen, dat het ondenkbaar is dat de kei niet omlaag stort.

Maar dat zou een retorische overdrijving zijn; wij kunnen ons zeer wel in gedachten voorstellen, hoe het zou uitzien als de kei, na over de rand geduwd te zijn, midden in de lucht bleef hangen, uit elkaar sprong, in een rookwolk verdween of vleugels kreeg en wegvloog.

In (2) echter betekent 'moeten er zijn': 'zouden niet denkbaar meer of minder kunnen zijn dan'.

En hier moet 'denkbaar' letterlijk verstaan worden.

Men kan zich geen denkbeeld ervan vormen, hoe het zou uitzien als een bepaalde verzameling precies twee paar elementen bevatte en tegelijkertijd, onder hetzelfde opzicht, (bijv.) vijf elementen in totaal bezat.

Het is niet moeilijk in te zien, waarom dit zo is: '2' betekent '1+1', en '4' betekent '1+1+1+1'.

Vandaar dat '2+2 = 4' betekent '1+1+1+1 = 1+1+1+1' - dwz. de begrippen die gesymboliseerd worden door de tekens links en rechts van het '=' teken zijn identiek.

En de regel voor het gebruik van het symbool '=' is zodanig, dat wij niet weten wat het voor een hoeveelheid wil zeggen, dat zij niet aan zich zelf gelijk is.

Vandaar dat als iemand zegt: 'Ik stootte een kei over de rand van de rotswand, en weet je wat gebeurde?

Hij bleef midden in de lucht hangen!', wij hem niet zullen geloven, hoewel wij verstaan wat hij zegt.

Maar als hij zegt: 'Er waren daar twee keien, en nog twee andere, en alleen deze; en weet je wat het geval was?

Er waren daar samen vijf keien!', dan weten wij niet wat hij bedoelt.

Als hij iets bedoelt, dan moet hij de woorden gebruiken in een persoonlijke betekenis, verschillend van de gewone.

Keren wij nu terug tot de tweede premisse van het eerste-oorzaak argument: 'De reeks van oorzaken en gevolgen moet een begin hebben'.

Het 'moet' duidt aan, dat de bewering doelt op een logische noodzakelijkheid.

Want als zij dit niet doet, beweert zij niet méér dan dat in feite de reeks een begin heeft, ofschoon het ook anders geweest had kunnen zijn.

In dat geval zou men empirisch feitenmateriaal moeten aanvoeren ten bewijze van de conclusie.

Maar het is duidelijk, dat de voorstanders van het argument niets van die aard beogen.

Zij bedoelen, dat het uit zichzelf klaarblijkelijk is, dat de reeks een begin heeft, zoals het bijv. uit zichzelf klaarblijkelijk is, dat een geheel niet minder kan zijn dan de som van zijn delen.

Deze bewering is alleen te verdedigen, als het logisch onmogelijk is dat een reeks geen eerste lid heeft; en het bestaan van veel reeksen, zoals de reeks van alle negatieve gehele getallen: '..., -8, -7, -6, -5, -4, -3, -2, -1', toont dat zulk een onmogelijkheid niet bestaat.

Wanneer wij zeggen dat de reeks van negatieve gehele getallen geen begin heeft, dan bedoelen wij dat het onmogelijk is een lid te kiezen uit de reeks dat geen voorganger heeft; want als de mening geopperd wordt dat een getal -N geen voorganger heeft, kunnen wij haar altijd weerleggen door de voorganger, nl. -N-1, aan te voeren.

Weliswaar is de reeks van negatieve gehele getallen een constructie van het verstand, terwijl het besproken argument dingen en gebeurtenissen betreft in de buiten-wereld.

Maar om het te herhalen: het argument handelt niet over hetgeen bestond in feite, maar over hetgeen heeft moeten bestaan.

Er steekt niets logisch tegenstrijdigs in het begrip van een (numerieke) reeks zonder een eerste lid; daarom is er niets logisch tegenstrijdigs in het begrip van een reeks gebeurtenissen, die een keten vormen van oorzaken en gevolgen, zodanig dat aan elk getal van de aanvangsloze getallenreeks tenminste één gebeurtenis uit de keten gekoppeld is.

Men heeft getracht deze weerlegging te ontzenuwen door de volgende redenering: Er hebben nu gebeurtenissen plaats.

Als de oorzakelijkheidreeks, waartoe deze actuele gebeurtenissen behoren, geen begin heeft, dan is een oneindige reeks [van oorzaken en gevolgen] alreeds doorlopen.

Maar het is onmogelijk een oneindige reeks te doorlopen, ieder lid ervan achtereenvolgens op te sommen; de oorzakelijkheidreeks kan dus niet oneindig zijn.

Dit antwoord veronderstelt wat bewezen moet worden, daar het alleen onmogelijk is een oneindige reeks in een eindige tijd te doorlopen.

Wat het argument vermoedelijk geloofwaardig maakt, is de veronderstelling dat als de oorzakelijkheidreeks geen begin had, de ene of andere gebeurtenis oneindig lang geleden moet hebben plaats gehad - in deze zin dat het aantal uren verlopen tussen deze gebeurtenis en (bijv.) het bombardement van Hiroshima geen eindig aantal, hoe groot ook, is.

Maar het begrip van een oneindige reeks houdt niet in, dat er twee gegeven leden van deze reeks zouden zijn, die zich niet op een eindige afstand van elkaar in de reeks bevinden; integendeel, de reeks van gehele getallen is oneindig, ofschoon het verschil tussen twee gegeven getallen, welke ook, altijd eindig is.

Alwat vereist is voor een oorzakelijkheidreeks om oneindig te zijn, is dat, hoever twee gebeurtenissen in de reeks van elkaar ook verwijderd zijn, er andere gebeurtenissen zijn die nog verder uit elkaar liggen.

Behoedzame denkers, waaronder ook Christelijke, hebben zich van deze overwegingen rekenschap gegeven.

Degenen die de Joods-christelijke leer van een schepping der natuur uit niets aanhingen, hebben Thomas van Aquino gevolgd in de opvatting, dat de waarheid hiervan alleen door openbaring kan gekend worden: dat, voorzover als het verstand uit zich zelf kan oordelen, de wereld een begin of geen begin kan gehad hebben.

Geen van beide opvattingen leidt tot een tegenspraak.

Nog één opmerking, en wij zijn klaar met dit argument.

Op de gebruikelijke vraag: ' Als er geen God is, wie maakte dan de wereld ?', is de gebruikelijke repliek: 'Wel, wie maakte God?', een passend antwoord.

De eerste premisse van het argument zegt, dat ieder ding een oorzaak moet hebben; de conclusie poneert verrassenderwijs het contradictoire tegendeel hiervan: zeker ding, namelijk God, heeft geen oorzaak.

En wie dit argument aanhalen, kunnen niet met reden bezwaar maken tegen het feit dat God hier 'n ding' wordt genoemd, want voorzover het de redenering betreft is God, de eerste oorzaak, niets anders dan één lid meer van de gehele reeks.