LEVENDE
GEDACHTEN
x
OSHO
x
KRISHNAMURTI
x
MAHARISHI
x
MEHER BABA
x
SAI BABA
x
VIVEKANANDA
x
BHAGAVAD GITA
x
MYSTIEK
x
NIETZSCHE
SPINOZA
FILOSOFIE OVERIGE
x
I TJING  
x
THOMAS EVANGELIE
x
OVERIGE
x
CITATEN
x
TREFWOORDEN & LINKS
x
SITEMAP
x
HOMEPAGE

 

      FILOSOFIE: LEER DER GROTE DENKERS 

  HEGEL: DE ABSOLUTE GEEST  

De absolute geest is de synthese van de subjectieve en de objectieve geest.

Als zodanig wordt de geest volkomen; vrij van alle tegenspraak verzoent hij zich met zichzelf.

De tweespalt tussen subject en object, voorstelling en voorwerp, denken en zijn, het eindige en oneindige is opgeheven, het absolute wordt als het wezen van alle relativiteit herkend.

Het weten van de verzoening van deze opperste tegenstellingen openbaart zich in de vormen van de absolute geest: in de vorm van de aanschouwing, - dat is de kunst; in de vorm van de voorstelling, - dat is de religie; in de vorm van het denken, - dat is de wijsbegeerte.

In deze vormen van kunst, religie en wijsbegeerte komt de absolute geest geheel tot zichzelf, hier voelt hij zich eindelijk geheel en al thuis.

DE KUNST.

De schoonheid is de zinnelijke verbeelding van het absolute; de kunst is de Idee, zoals zij in de begrenzing, de eindigheid verschijnt; haar historische fasen zijn verwerkelijkt in de klassieke, de symbolische en de romantische schoonheidsidealen.

In de klassieke kunst is de voleinding van de schoonheid bereikt, in de symbolische het ideaal van de verhevenheid verwerkelijkt.

De romantische kunst staat echter het hoogst, zij begrijpt het absolute, de idee in de innerlijkheid van het gemoed.

Al drukt ook in elke kunstvorm de Idee, de absolute geest zich onmiddellijk uit, geeft toch de romantische kunst de adaequatste verwerkelijking van het absolute, omdat bij haar de verschijning zelf zuiver geest geworden is.

DE RELIGIE.

Zijn leven in de gedachtewereld van de romantiek had Hegel tevens vertrouwd gemaakt met het religieuze zoeken en verlangen van zijn tijd.

Maar ook hier verheft hij zich boven het onvruchtbare individualisme en het gevoelsenthousiasme van de romantici: ook de religie wil hij in haar historische ontwikkeling en daarmee in haar bovenindividueel, objectief verband begrijpen.

Hij verwerpt de orthodoxie, die aan de letter kleeft en tegen de stroom van de geestelijke ontwikkeling op wil roeien; hij verwerpt eveneens het rationalisme, dat het godsbegrip van zijn inhoud berooft, dat het oneindige scherp van het eindige wil scheiden en in de grond de mogelijkheid van de godskennis ontkent.

Maar ook Schleiermacher, die de religie op de innerlijke ervaring, op het gevoel wil grondvesten, vindt geen genade voor het tribunaal van Hegel: op de manier blijft men in louter subjectiviteit bevangen en ware religie moet objectief zijn, het godsbegrip moet een positieve, algemeen aanvaarden, een redelijk te rechtvaardigen inhoud hebben.

Weliswaar kan de wijsbegeerte geen religie produceren, doch zij kan de bestaande godsdienst erkennen en zijn verhouding tot de algemene levenshouding van de mens onderzoeken.

Dan blijkt, dat wijsbegeerte en religie uit eenzelfde verlangen ontspringen en in inhoud en bedoeling geheel met elkander overeenstemmen.

Het verschil tussen wijsbegeerte en godsdienst bestaat alleen daarin, dat de laatste de inhoud van de absolute geest door middel van de fantasie en het dogma begrijpt; wat, filosofisch beschouwd, momenten, verschijningswijzen van de ene, absolute geest zijn, openbaart zich op religieus gebied als een veelheid van godsdienstige levensvormen, als de tegenstrijdigheid van de verschillende geloofsdogmata.

Ook in de religieuzen ontwikkelingsgang van de mensheid, van de elementairste tot de hoogste vorm, heeft zich het proces van de vooruitgang voltrokken naar het grondschema van de dialectische drieslag.

De hoogste trap van godsdienstig bewustzijn wordt verwezenlijkt in het christendom.

Hier wordt van de opvatting van de Godheid als zijnde zuiver geest ernst gemaakt.

Ook de religie bevat dus de waarheid, zij het ook in de vorm van de "verbeelding" en de wijsbegeerte hoeft deze kern slechts uit zijn omhulling te halen en hem in de vorm van de gedachte om te zetten, om zich de volle overeenstemming van beide waarheidsbegrip tot het bewustzijn te brengen.

Hier als elders sprak Hegel de romanticus, waar hij de oude overwonnen vormen van het religieuze leven, zij het ook in hun relativiteit, in hun verband met het geheel, als volwaardige fasen van dit geheel, weer in ere wilde brengen: zo vooral het "heidendom" van de Grieken.

Ook hier wist hij de diepere zin van de religieuze verschijnselen te duiden, aan de wezenlijke kenmerken reliëf te verlenen.

Er zweefde Hegel een groots ideaal van begrijpend inzicht voor ogen, wanneer hij aldus consequent-methodisch poogde aan te tonen, dat er in de geschiedenis, op welk gebied het ook zij, geen geestelijke waarden, geen waarachtige inzichten verloren gaan.

Zijn beschouwingwijze van de geschiedenis leerde hem het geestesleven van de mensheid zien als een reusachtig organisme, dat voortdurend zich vernieuwend, zich herscheppend, in wezen steeds toch voortbouwt op de oorspronkelijke grondslag: "Gepragte Form, die lebend sich entwickelt" (Goethe).

DE WIJSBEGEER

De wijsbegeerte heeft tot taak, wij zagen reeds te voren, de goddelijke Idee, die reeds in beeld-, in fantasievorm in de religie tot uitdrukking komt, de haar best passende gestalte: de vorm van het begrip, te verlenen.

In de wijsbegeerte bereikt de absolute geest de hoogste trap, de volkomen kennis van zich zelve.

De wijsbegeerte is de zichzelf denkende idee.

De systematische uiteenzetting van haar inhoud heet encyclopedie, de beschouwing van haar verwerkelijking vindt plaats in de geschiedenis van de wijsbegeerte.

Elk systeem, dat in deze ontwikkelingsgang tot gelding is gekomen, is het product en de uitdrukking van zijn tijd en kan, als zelfbezinning van een bepaalde kultuur-periode niet eerder optreden, kan aleer deze periode tot rijpheid is gekomen - en dus verdwijnen gaat, want eerst met de aanbrekende duisternis begint de uil van Minerva zijn vlucht.

De wijsbegeerte is de synthetische eenheid van kunst en religie en ook haar ontwikkelingsgang moet zich nu noodwendig als een dialectisch proces laten begrijpen.

In de geschiedenis van de wijsbegeerte moet men de categorieën van de werkelijkheid, die in de logica uit de immanente zelfontvouwing van de idee werden afgeleid en in de natuur- en in de geestesfilosofie in hun verbijzondering werden uiteengezet, in de hoogste vorm van begripmatige kennis kunnen terugvinden.

Deze categorieën aldus in hun alzijdige, universele samenhang begrepen, vormen in hun methodisch verband het systeem van het absolute idealisme.

Deze grootste opvatting en overal door dringende toepassing van zijn universeel-historische methode, die zich tot een ware cultuurhistorische behandeling van alle verschijnselen van het geestelijk leven ontplooit, vermag dan ook al de delen en de onderdelen van het Hegelsche systeem tot een alles-omvattende, welafgeronde eenheid samen te binden.

Op deze wijze wordt elke cultuurbedrijvigheid, ook die van het heden, harmonisch met de diepe achtergrond van de gehele historische werkelijkheid verbonden.

Hiermede is dan een overzicht, zeer schematisch en zeer onvolledig, van Hegel's rijkvertakt en fijnbewerkt systeem gegeven.

De lijn van het idealisme, die bij Kant begon, zich over Fichte en Schelling voortzette, heeft in hem haar hoogtepunt bereikt: de stof, die anderen hadden aangedragen is door deze koninklijke bouwer meesterlijk verwerkt: de kathedraal des geestes  is voltooid.

Hegel stierf, toen hij het apogeum van zijn roem bereikte; had hij zo lang als Schelling, dus nog twintig jaar langer geleefd, zou hij waarschijnlijk eveneens zijn roem hebben zien begraven.

Want kort na zijn dood begon de wind plotseling uit een geheel andere hoek te waaien, de wolken van de positivistisch materialistische wereldbeschouwing kwamen opzetten en de schone kathedraal des geestes  stroomde leeg en bleef verlaten: de massa wilde het nieuwe schouwspel gadeslaan.

Men is toen op de grote Duitse idealisten gaan schelden.

Schopenhauer ging daarbij als scheldpatroon voorop, - in de tweede helft van de negentiende eeuw heeft men hun leerstellingen bespot, hun systemen aan de vergetelheid prijs gegeven, - thans in de twintigste eeuw begint de zon van hun roem weer langzaam met nieuwe glans te stralen.