|
![]() HEGEL: DE OBJECTIEVE GEEST Als de twee hoofdzakelijke grondvormen van de objectieve geest behandelt Hegel het recht en de staat, de redelijke levensvormen van de gemeenschap. Het recht is voor hem het systeem van de geordende betrekkingen, waardoor de individuen (door hun leven in een gemeenschap, in de maatschappij) een graad van redelijkheid verwerven, die uitstijgt boven de waardigheid van hun persoonlijke rede. Doch deze, aldus onder de idee van het algemene recht staande levensvormen van de gemeenschap hebben slechts betrekking op de uiterlijke verwerkelijking van de menselijke-algemeen, de objectieve geest. De innerlijke, dus eigenlijke, realisering van deze geest komt slechts tot stand, wanneer alle individuen als enkelingen hun gezindheid, hun willen en hun handelen aan het gebod van de hogere, de objectieve rede van het mensengeslacht-in-zijn-geheel oriënteren, een algemene rede, die in hem als "zedelijke bewustzijn" voorhanden is en door middel van het plichtgebod in hem spreekt, waardoor een onvermijdelijke tegenstelling tussen dit algemeen-geldige en de eigen streng persoonlijk georiënteerde natuurdriften ontstaat, een tegenstelling van grote betekenis en met een hoog bestaansrecht, daar zij dialectisch noodzakelijk tot een hogere synthese, een hogere geestestrap leidt.
Slechts in de redelijke gemeenschap kunnen recht en moraal gedijen. De dialectische verbinding van recht en moraal, de innerlijke doordringing van legaliteit en moraliteit, de synthese van de redelijke vormen van het uiterlijke handelen en de redelijke vormen van het innerlijke willen, wordt voltrokken in de idee van de staat. De staat is voor Hegel de verwerkelijking van de idee van de moraal en van het recht, het concrete beeld van de vleesgeworden menselijke soorttrede, van de objectieve geest. Hij is de redelijke vorm van het ideale gemeenschapsleven, waarin het individu met al zijn redelijke bedrijvigheden en aspiraties kan en moet opgaan. Reeds in zijn jeugd was het politieke ideaal van Hegel de antieke stadsstraat geweest, die als een hogere macht alle individuen tot een eenheid samenvatte, in tegenstelling met de nieuwere, individualistische opvatting, die de staat eenvoudig als een menselijk verdrag terwille van het menselijk eigenbelang opvatte, men denke aan Hobbes en Spinoza. Doch van het standpunt van zijn dialectische geschiedbeschouwing kon Hegel onmogelijk een her-verwerkelijking van dit antieke staatsideaal verlangen (de geschiedenis is immers een voortschrijdend proces, dat geen "terug" kent).
In tegenstelling met een rechtvaardiging van de staat op grond van psychologische motieven, in tegenstelling vooral met de leer van de belangenverwerkelijking van de mens in de staat (utilisme) leerde Hegel de staat zuiver en alleen als de verwerkelijking van de soorttrede, de volksgeest begrijpen. Zo was de betekenis, die Hegel aan de staat verleende, zodanig veelomvattend, zijn taak zo verheven, zo geweldig en groots, dat men zich geneigd kan gevoelen in hem het hoogst-mogelijke produkt van de rede, de laatst-werkelijke objektivatie van de geest te zien. Maar ook met de staat is het dialectische proces van Hegel nog niet ten einde, want geen enkele empirische staat, zoals de geschiedenis en de ervaring dient leert kennen, beantwoordt volkomen aan de eisen van zijn idee. Slechts in de opeenvolging van de statenvormingen, waarbij volk na volk, zijn objectieve geest in recht, moraal en staat verwerkelijkend, op de voorgrond treedt van de wereldgeschiedenis, kan de zin, de idee in haar volle verwerkelijking van de Rede gezocht worden. De wereldgeschiedenis als totaliteit omsluit eerst de objectieve geest in zijn geheel. De geschiedenis van de levenslotgevallen van de mensheid was voor hem het symbolische verhaal van de vooruitgang van de menselijkheid in het steeds helderder wordende bewustzijn van de vrijheid.
In dit uiterst formele schema nu, begon dan Hegel bij de nadere schildering van de ontwikkelingsgang van de mensheid met de virtuositeit van zijn dialectisch denken alle gebeurtenissen, alle "vormen" van de wereldgeschiedenis te passen en hij zag hij er, in het bewustzijn van de almacht van zijn methode, niet tegen op, de poging te wagen om de ideeën-inhoud van de menselijke geestesgeschiedenis tot een alzijdige afgerond systeem samen te passen, samen te persen, waar de stof weerbarstig bleek. Overtuigd, dat "het geheel" de verwerkelijking van de Rede, van de Idee, van de Godheid was, kon hij, consequent blijvend, ook aannemen, dat elk deel, elke vorm, deel moest hebben aan de ene redelijkheid, het absolute, waaruit alles was ontsprongen, waaraan alles zijn zin ontleent, waar alles naar streeft.
Maar ondanks dit geforceerde constructieve karakter van zijn geschiedbeschouwing wist Hegel een bewonderenswaardig begrip voor het wezenlijke aan het enkele verschijnsel te ontwikkelen. Juist doordat hij alles in zijn verband met de allesomvattende samenhang probeerde te begrijpen, ging er menig nieuw licht over de geestesgeschiedenis van de mensheid op, zo is Hegel de hoofdzakelijke, de grote theoretische verwekker van het historisch bewustzijn geworden, dat de negentiende eeuw kenmerken zal.
|