|
FILOSOFIE: HET ABSOLUTE HET ONEINDIGE IN ZIJN VERHOUDING TOT HET EINDIGE Inleiding.Wat de godsdienst gelooft en de mystiek ervaart, waartoe de wijsbegeerte door redelijk inzicht kan opklimmen, is het bestaan van een geestelijke werkelijkheid die als het Oneindige de bron is van het zijn dat al het eindige maakt tot dat wat het is. Met deze bepalingen is de paradox gegeven die de aanleiding vormt tot het verschil tussen de wereldbeschouwingen van pantheïsme en theïsme: Als het Oneindige niet alles is, is het begrensd en als het wel alles is, is het niet persoonlijk; voor een oneindige geest die van persoonlijke aard is, laat dit dilemma naar het schijnt geen ruimte. De moeilijkheid, die op deze wijze tot een onpersoonlijk pantheïstische of een persoonlijk finitistische interpretatie van de godheid verleidt, schuilt in het begrip van het Oneindige. Oneindig is datgene wat niet eindig is. Eindig echter is iets, als of voorzover als het iets anders niet is: een roos is eindig omdat zij bijvoorbeeld geen margriet is. Daaruit schijnt te volgen dat, wanneer een wezen niet eindig maar oneindig is, er geen andere dingen naast of tegenover kunnen staan die het niet is, dat het in zijn oneindigheid m.a.w. alles, ook al het eindige is. Zodat men ofwel met Regel de tegenspraak moet aanvaarden dat het niet-eindige het eindige is, of, als men niet van zins is om hout ijzer te noemen, een weg moet aangeven die deze tegenspraak voorkomt. Eindig is iets voorzover het iets anders niet is. Deze definitie is onvolledig en daarom onduidelijk en misleidend. Eindig is iets, als en ook alleen als het iets anders
van positieve aard niet is, als het iets positiefs m.a.w. ontkent. Iets negatiefs ontkennen of geen gebrek aan iets hebben, geen tekort vertonen, is daarentegen geen bewijs van begrensdheid; het is geen niet-zijn maar een zijn, niet iets negatiefs maar iets positiefs. Duplex negatio affirmat; als het niet waar is dat men een eigenschap niet heeft, hééft men die eigenschap. Wat betekent dit voor het begrip van het Oneindige? In tegenstelling met het eindige, is er voor het Oneindige niets positiefs wat het ontkent of wat het niet is. Al het positieve, d.i. alles voorzover het iets positiefs is, ligt vervat in het Oneindige; alle zijn maakt deel uit van het oneindige zijn. Wat het Oneindige niet is, wat het niet bevat, is alleen het niet-zijn, de eindige dingen inzoverre zij iets positiefs niet zijn. Bestaat in dit laatste hun eindigheid, dan is het alleen de eindigheid van het eindige die niet aan het Oneindige toekomt. Hun zijn echter, in tegenstelling met hun niet-zijn, behoort tot het Oneindige, dat in zijn eenheid alle zijn of de volheid van het zijn is. Is het Oneindige begrensd als het niet de eindige dingen is? Om de eindige dingen te zijn, zou het deze moeten zijn zowel naar hun positieve als naar hun negatieve kant, zowel naar hun zijn als naar hun niet-zijn. Maar naar hun positieve kant ontkent het Oneindige de eindige dingen niet en naar hun negatieve kant is de ontkenning ervan geen begrenzing. Is het eerste niet genoeg om te kunnen zeggen dat het Oneindige de eindige dingen is (pantheïsme), het tweede is niet genoeg om het Oneindige begrensd te noemen (finitisme). Tussen beide uitersten ligt de klassieke en naar het lijkt evenwichtiger oplossing van het theïsme. Een oplossing overigens die inzoverre verrast, dat zij in de komst en het bestaan van de eindige dingen geen uitbreiding of toename ziet van het zijn, geen toevoeging aan het Oneindige van iets positiefs, maar alleen een begrenzing, een insnoering van het oneindige zijn, voorzover dit object is van goddelijk kennen, tot de beperkte zijnsvormen die wij de schepselen noemen. Welbeschouwd is de schepping een handeling, niet met een positief, maar met een negatief resultaat; zij resulteert niet in iets (positiefs) dat erbij komt, maar omgekeerd in iets dat eraf gaat, als zij gezien wordt vanuit het Oneindige. Wat erbij komt, het niet-zijn van de dingen, is in werkelijkheid, binnen de sfeer van Gods abstractief kennen, iets dat van het Oneindige afgaat.
|