|
FILOSOFIE: LEER DER GROTE DENKERS JAMES: PRAGMATISME Als een goed empirist houdt James zich steeds aan de feiten, aan de "pragmata" en James, die een filosofisch standpunt zocht, kon zich dan ook niet verzoenen met de speculatieve, metafysische ideeën van Hegel en de andere Duitse idealistische wijsgeren, wier leerstellingen rond dezen tijd ook naar Amerika kwamen overgewaaid. Zijn weg in de wijsbegeerte vond William James eerst toen hij in The Popular Science Monthly een opstel van Charles Peirce las over "Hoe onze gedachten duidelijk te maken." Om de betekenis van een gedachte te kennen, oordeelde
Peirce, moeten wij de consequenties..onderzoeken, waartoe het begrip, de gedachte in de
praktijk van het dagelijks leven leidt; op elke andere manier komen de En toen diezelfde Peirce in 1905 in The Monist voor het eerst de benaming pragmatism gebruikte, was James de eerste, die het nieuwe gezichtspunt verdiepte en uitwerkte tot een systeem. Een blik op de geschiedenis van het begrip zal ons duidelijk aantonen, wat het pragmatisme bedoelt. De term is afgeleid van hetzelfde Griekse woord prágma, dat "daad" betekent, waarvan ook onze woorden "praktijk " en "praktisch" zijn afleid. Het werd voor het eerst in de wijsbegeerte geïntroduceerd door Charles Peirce in 1878. Na er de nadruk op gelegd te hebben, dat onze overtuigingen in werkelijkheid onze daden regelen, zei hij: om de waarde van een opvatting te beoordelen, dienen wij enkel na te gaan, welke gedragslijn er voor het handelen zal uit voortvloeien; deze gedragslijn is het enige, dat voor ons van betekenis is. Om dus tot volledige klaarheid in onze opvatting met betrekking tot een bepaald voorwerp te komen, dienen wij enkel na te gaan, welke praktische gevolgen dit voorwerp naar mogelijkheid insluit - welke invloeden er van op ons zullen uitgaan en welke reacties wij moeten voorbereiden. Dit is het principe van Peirce, het beginsel van het pragmatisme. Het pragmatisme is het best te begrijpen als een reactie op het intellectualisme van de traditionele Europese wijsbegeerte. Het is de onafhankelijkheidsverklaring van het denken
van een jong volk, dat met jeugdige energie zich los wil werken van een oude, in zijn ogen
verouderde wijsheid, ten dele uit misverstand, omdat het nog niet "geschoold"
genoeg is, om de eigenlijke diepte en de onvervangbare waarde Als zodanig is het pragmatisme dan ook behept met tal van jeugdzonden; het herinnert in zijn primitiviteit soms aan stadia in de wijsbegeerte, die voor het denkende Europa reeds tientallen van eeuwen achter den rug liggen; zodat voor ons, Europeanen, verwante denkrichtingen als die van Vaihinger (Philosophie van het Als-Of), Nietzsche en Bergson, oneindig veel dieper, consequenter, systematischer schijnen. Wij behandelen dan ook deze leer van James hoofdzakelijk, omdat hij de belichaming is van het denken van het Amerikaanse volk, dat zonder twijfel geroepen is, in de eerstvolgende eeuwen grootse dingen op het gebied van de geest te verrichten en omdat wellicht in het pragmatisme reeds de kiemen sluimeren, waaruit dit grootse groeien zal. Het pragmatisme stelt de wijsbegeerte niet als meesteres boven het leven, maar als hulpmiddel in de dienst van het leven. De levenspraktijk beslist of een oordeel, een gedachte, een hypothese van waarde is of niet. Is tussen twee verschillende oordelen in praxi geen onderscheid voorhanden, dan is alle strijd overbodig, alle moeite vergeefs: het probleem bestaat dan in werkelijkheid niet; het meningsverschil is zelfbegoocheling. Het is de mens als handelend, niet als denkend wezen, die in het centrum van de belangstelling van de pragmatische wijsbegeerte staat. Wat ruwweg gesproken voor de primitiefste tijden gold, geldt thans ook als grondleggend beginsel voor dezen pragmatist: alle denkbedrijvigheid, alle theorieën zijn slechts "werktuigen", waarvan de waarde in hun power to work, in hun vermogen ligt positieve, praktische resultaten te bereiken. De Europese wijsbegeerte vroeg naar het wezen van de dingen, naar het "hoe" en het " waarom" van de dingen en stelde diepzinnige theorieën samen over den samenhang van het wereld-al; men zocht hier sedert de dagen van de oude Grieken de "waarheid zuiver en uitsluitend ter wille van de waarheid, praktische bedoelingen speelden daarbij op onmiddellijke wijze geen rol, ja, men vermeed naar het nut van de wijsbegeerte, evenals naar het nut van de kunst te vragen, méér nog dan hier gold het principe l'art pour l'art voor de wijsbegeerte. Thans komen de Amerikanen en verklaren boudweg: Jullie "waarheid" kan ons niets schelen, jullie "waarheid" is een hersenschim, voor ons is al datgene "waar, wat ons leven beïnvloedt, wat doelmatig blijkt in de praktijk, wat voldoet aan onze natuurlijke, instinctieve behoeften. Pragmatisch waar is alles, wat bruikbaar en voor het leven bevorderlijk is. Jullie Europeanen zitten vast aan het verleden, elk begrip ontleent zijn waarde aan zijn verleden en elke theorie is er op bedacht, het gehele verleden mede te omsluiten. In spitsvondigheden en nevelachtigheden gaat bij jullie het wijsgerig denken onder. Wij daarentegen vragen niet naar het verleden van onze begrippen, wij vragen niet naar hun abstracte waarheid; wij vragen alleen wat bewerkstelligen zij, wat nut hebben zij in ons leven; welke gevolgen vloeien daaruit voor onze levens- houding voort? Wij hebben geen verleden en willen er ook geen; wij houden den blik uitsluitend naar het komende, naar de toekomst gericht. De waarheid moet zich betuigen, de waarheid moet werken, haar "cash-value" is de maatstaf van hare waarde. Het ware is dus dat, wat ons op de weg van het denken vooruitbrengt; -de Amerikaan weet, dat hij pas begint en meent dus ook, dat hij het nog een heel stuk verder brengen moet voor hij zijn doel, zijn einde bereikt heeft. Vandaar dit onwankelbare vertrouwen in zichzelf en dit optimistische toekomstvertrouwen. Zijn denken zoekt eenvoudig niet de waarheid, het zoekt de toekomst, zoekt het ideaal en wil dit gaan verwerkelijken. Geen historisch inzicht, dat de onmogelijkheid van zulk een taak doet inzien, is hem hierbij tot ballast. De grote vooropstelling van de intellektualisten is, dat de waarheid wezenlijk een bewegingloze, statische stilstand is. Wanneer ge een ware voorstelling van iets verkregen hebt, heeft de zaak een einde. Ge bezit haar, ge weet; ge hebt aan uw denkende bestemming voldaan. Geestelijk zijt ge daar aangeland, waar ge wezen moest; ge hebt aan uw categorische imperatief gehoorzaamd; en niets hoeft te volgen op dit hoogtepunt van uw rationele lotsbestemming. Kennistheoretisch zijt ge in volkomen evenwicht. Het pragmatisme, daarentegen, stelt zijn gewone vraag. "Aangenomen een gedachte, een overtuiging zij waar", zo zegt het "welk feitelijk verschil zal haar waar-zijn teweegbrengen in ons daadwerkelijk leven? Hoe zal deze waarheid worden gerealiseerd? Welke gevolgen zullen anders uitvallen, dan wanneer de overtuiging op een vergissing berustte? Kortom, welke is hare cash-value (onmiddellijke, feitelijke waarde)". Ware voorstellingen zijn voor James zulke, die zich laten verifiëren: eenvoudiger kan 't werkelijk niet, maar het wil dan ook niet anders zeggen dan "de waarheid is gelijk aan de waarheid" of de waarheid van een gedachte meet men aan de waarheid. De waarheid is dat, wat in het leven geldt; maar wat vandaag in dit leven niet geldt, kan morgen best wel gelden; en dan is ook de waarheid een andere geworden. De waarheid is dus evenmin als de werkelijkheid iets dat vaststaat; ook de waarheid is voortdurend in beweging en zij beweegt zich in de richting van de grootste kracht, het grootste succes. Wie de meeste reclame maakt, wie liet minderwaardigste product tegen de hoogste prijs verkoopt, wie aldus op het paard van het succes door het leven galoppeert, die heeft gelijk, die heeft de waarheid in pacht, die maakt de standaard voor de nieuwe waarheid en de luidjes langs de weg, buigen eerbiedig de knie: Dat is de man, die de macht bezit, dus de waarheid maakt. Al deze pragmatische gezichtspunten weet James ook voor de godsdienst in toepassing te brengen. Elk geloof, dat ons waarachtig bevredigt, dat voor ons leven bevorderlijk is, dat in de ervaring en voor het handelen zijn nut aantoont, is een waar geloof en is als zoodanig van hoogste waarde. Aan geen traditie hoeft hij zich te storen, aan geen openbaringen heeft hij zich te houden, de mens kan zijn God en zijn godsdienst hebben naar zijn vrije verkiezen. Want de mens maakt niet alleen de waarheid, hij maakt ook God en hij maakt hem (dit merkwaardigerwijze nu eens naar het oude recept) naar "de hoedanigheid van zijn gevoelsverlangens en bedrijvigheiddriften", d. i. met andere woorden: wederom naar zijn eigen beeld. Met dit verschil echter, dat niet de mens volstrekt afhankelijk is van zijn God, maar omgekeerd God volstrekt afhankelijk is van den Hem scheppende mens. En godsdienst is noodzakelijk, zegt ons James, want er is een "wil tot geloven", een "geloofsbehoefte". Maar ook dit geloof verkrijgt bij hem alweer pragmatische zin: het geloof is een bereidwilligheid tot handelen, tot een handelen namelijk - men lette op het heroïeke in dit pragmatische geloof -waarvan de goede afloop niet zeker, waarvan het succes geenszins gegarandeerd is. Aan het geloof is dus een soort waaghalzerij verbonden, die hoopt op een succes, waarvoor de ervaring ons niet borg staat. In summa: wanneer een va-banque speler alles op één kaart zet, wanneer een speculant minderwaardige acties koopt, rekenend op honderd-percentige stijging, met andere woorden, wanneer deze vrome lieden rekenen op een succes, dat "de ervaring hun niet kan garanderen" begaan zij een hoogst wijdingvolle, hoogst religieuze daad, leven zij stichtelijk onder de ogen van de pragmatische God. Het geloof aan een onzichtbare orde, aan een
goddelijk, eeuwig geestelijk zijn, is volgens James niet uit te roeien. Want niet alleen God is voor verbetering vatbaar, niet alleen Hij is "in wording" onder de handen van de mens, deze pragmatisch denkende mens heeft naar een anderen kant een niet minder gewichtig karweitje te verrichten, hij moet namelijk ook nog de wereld, de werkelijkheid verbeteren, want ook deze is nog maar "in wording". Dat de mens zoo alles maken en buitendien nog verbeteren kan, heeft bij James nog een bijzondere naam; hij noemt dat "meliorisme", dat wil zeggen: "altijd maar beter."
De wortel van het godsdienstig bewustzijn van den mens is het gevoel. In 't bijzonder met zijn subliminale "ervaringen", met zijn "onderbewustzijn" staat hij in verbinding met de bovenzinnelijke wereld, met God. De mystieke belevingen en ook de pathologische visioenen hebben voor diegene, die hen doorleeft, volle werkelijkheid- en werkingswaarde, immers inzoverre zij zijn leven beïnvloeden zijn zij waar en echt en werkelijk. Ook het meest abnormale kan dus volle werkelijkheid zijn; alles wat fictie heette, houdt op fictie te zijn. De scheidsmuur tussen een hallucinatie en een gewoon ervaringsfeit is door James met één ruk naar omlaag gehaald. Alle religieuze belevingen, alle mogelijke vormen van bij- geloof kunnen bij James gelijkelijk op pragmatische waarheid aanspraak maken, en wanneer zij voor het leven nuttig blijken, hebben zij ook het recht algemene erkenning van deze " waarheid" en "echtheid" (misschien ook uitverkorenheid?) te eisen. Maar verdraagzaamheid is geboden! Want er zijn geheel verschillende godsdiensten mogelijk en gelijkelijk waar. Voor James kan men trouwens reeds van een godsdienst spreken, wanneer een Kracht gepostuleerd wordt buiten den mens, waartegen ons bewuste ik opziet. Het is echter geenszins nodig, dat deze God oneindig of dat hij als één zijnd gedacht wordt. Waarom zoo exclusief zijn, oordeelt James. We kunnen ons hart toch wel wat ruimer maken en desnoods ook vele goden aanbidden. Het theïsme heeft niets voor op het polytheïsme. Daar de mens nu toch eenmaal bezig. 1S God te scheppen, kan hij er ook meerdere maken. Kleine moeite! Voor zulke bagatellen draait een pragmatisch denkend
mens zijn hand niet om ! Want de pragmatisch gelovige heeft ook beslist het gevoel, dat hij van zijn kwalen bevrijd wordt, wanneer hij in verbinding treedt met de hogere Macht, met God. Wanneer hij dus achteraf nog kwalen heeft is dat puur zijn eigen schuld, want voor een pragmatisch denkend mens, die zijn God zelf maakt, is het toch waarachtig geen kunststuk om met Hem in verbinding te treden. Zo kan men vaststellen, dat de amerikaansche Christian Scientists voortreffelijke pragmatisten zijn; beide geestesstromingen vloeien uit één bron van wereldbegrijpen; beide zijn echt Amerikaans, doch- daarmede is dan ook het beste gezegd.
|