LEVENDE
GEDACHTEN
x
OSHO
x
KRISHNAMURTI
x
MAHARISHI
x
MEHER BABA
x
SAI BABA
x
VIVEKANANDA
x
BHAGAVAD GITA
x
MYSTIEK
x
NIETZSCHE
SPINOZA
FILOSOFIE OVERIGE
x
I TJING  
x
THOMAS EVANGELIE
x
OVERIGE
x
CITATEN
x
TREFWOORDEN & LINKS
x
SITEMAP
x
HOMEPAGE

 

      FILOSOFIE: LEER DER GROTE DENKERS 

  KANT: ONSTERFELIJKHEID VAN DE ZIEL  

De onsterfelijkheid van de ziel kan niet bewezen worden, omdat niet eens de substantialiteit van de ziel zelf kan bewezen worden; en ook het bestaan van God, als absolute totaliteit van alle werkelijkheid, kan (het is een van de grote verdiensten van Kant's Kritiek van de zuiver Rede dit onomstotelijk te hebben aangetoond) noch langs physiko-teologische weg bewezen worden.

Er kan geen Godsbewijs bestaan, dat niet op drogredenen berust - deze negatieve stelling heeft Kant op afdoende wijze bewezen.

Veeleer geraakt de rede, wanneer zij over het wereld-al als een voorwerp van gefundeerde kennis, d.w.z. in de zin van positieve 'categoriale' kennis, een uitspraak, een oordeelvelling waagt, onvermijdelijk in het slop van de antinomieën; dat de wereld eindig moet wezen, kan op even goede gronden worden 'bewezen', als dat zij met noodzakelijkheid oneindig moet zijn; dat zij eeuwig en ongeschapen bestaat, kan even aannemelijk worden gemaakt, als dat zij geschapen en vergankelijk is.

Alles kan hier bewezen en bestreden worden, of juister: niets is ten opzichte van de totaliteit van het wereld-al bewijskrachtig, omdat dit wereld-al als idee van de totaliteit der verschijnselen, buiten het bereik van de ervaring gelegen en dus ook boven de geldigheid van de categorieën, dus boven de macht van ons denkend verstand verheven is.

Er zijn zo tal van vragen, die zich opdringen, doch waarop het verstand noodzakelijk het antwoord schuldig blijven moet.

Het uiteindelijk resultaat van de transcendentale kennisleer is dus eer negatief dan positief te noemen; zij draagt dus met ere haar naam van Kritiek.

Immers, niet alleen had Kant, met zijn hoofdwerk, alle ontologische metafysica onmogelijk gemaakt, door zijn bewijs van de onkenbaarheid der Dinge-an-sich, ook ten opzichte van de 'ideeën' toonde hij aan, dat alle beweringen over God, ziel, onsterfelijkheid, wereld-al, zowel de positieve als de negatieve, onzinnig waren, omdat zij categoriale 'vormen' op ideële, alle ervaring transcenderende 'opgegevenheden' toepasten.

Een opmerkingswaardige tweespalt sloop daardoor in de wijsgerig bezinnende geest.

Dinge-an-sich, evenals het absolute en al het andere bovenzinnelijke, moet men weliswaar met noodwendigheid denken, zij dringen zich gebiedend als ideële werkelijkheden op en tegelijkertijd moet men met kritisch bewustzijn afzien van de mogelijkheid hen nader te leren kennen.

Men moet hen in hun idealiteit aanvaarden, zonder verantwoording voor hun realiteit te kunne afleggen.

Op deze wijze meende Kant het weten over deze hoogste problemen: God, ziel, onsterfelijkheid, dat in werkelijkheid slechts schijn-weten was, te moeten opheffen om voor het 'geloof' plaats te maken.

Maar dit geloof nu verloor bij Kant zijn dogmatisch-irrationele inslag geheel - en daarmede ook zijn overheersende betekenis, die het in de traditionele kerkleer had ingenomen.

Hij poogde dit geloof, de godsdienst, zoveel en zooverre zulks mogelijk was, te rationaliseren, juister nog: te ethiseren: zij namen bij hem hun aanvang eerst daar, waar de 'kennis' hare onmacht inziet en het 'handelen' ingrijpt.

Hiermee was voor Kant de brug tussen kennisleer en ethica, tussen de zinnelijke en de bovenzinnelijke wereld geslagen.