LEVENDE
GEDACHTEN
x
OSHO
x
KRISHNAMURTI
x
MAHARISHI
x
MEHER BABA
x
SAI BABA
x
VIVEKANANDA
x
BHAGAVAD GITA
x
MYSTIEK
x
NIETZSCHE
SPINOZA
FILOSOFIE OVERIGE
x
I TJING  
x
THOMAS EVANGELIE
x
OVERIGE
x
CITATEN
x
TREFWOORDEN & LINKS
x
SITEMAP
x
HOMEPAGE

 

      FILOSOFIE: HET ABSOLUTE 

  KENBAARHEID VAN HET ONEINDIGE  

Inleiding.

Daar het Oneindige niets positiefs ontkent, maar alle zijn of volmaaktheid insluit, mag en moet men er al zulke eigenschappen aan toekennen, die geen positieve kwaliteiten ontkennen of uitsluiten.

Maar een eigenschap kan op twee manieren een ontkenning inhouden of iets anders van positieve aard niet zijn, nl. daardoor dat zij dit andere niet insluit of daardoor dat zij dit andere bovendien uitsluit.

Het eerste niet-zijn verraadt een beperktheid van ons begrip ener zaak, het tweede niet-zijn bewijst een beperktheid van de begrepen zaak zelf.

Met 'kennis' bedoelen wij een kwaliteit die, voorzover zij begrepen wordt, liefde noch insluit noch uitsluit; met 'rood' daarentegen bedoelen wij een kwaliteit die geel niet alleen niet insluit, maar bovendien uitsluit. 'Rood' duidt daarom op een objectieve of zakelijke begrensdheid, 'kennis' echter duidt alleen op een subjectieve, begripsmatige begrenzing.

Wat een zakelijke begrensdheid voorstelt, omdat het een andere positieve kwaliteit uitsluit van de zaak waaraan het toekomt, kan men zonder tegenspraak niet aan het volstrekt Oneindige toekennen; dit zou namelijk betekenen dat het Oneindige zelf iets positiefs uitsloot en dus in dit opzicht begrensd was.

Eigenschappen echter die weliswaar niet elke volmaaktheid uitdrukken, maar ook geen enkele uitsluiten van de realiteit waaraan zij toekomen, kunnen wel zonder tegenspraak en in eigenlijke, niet-overdrachtelijke zin aan het Oneindige worden toegekend; want wat zij uitdrukken is iets positiefs en dat zij niet méér of niet alles van een zaak uitdrukken, is geen eigenschap van het begrepene, maar van de abstracte en beperkte wijze waarop wij het begrijpen.

Intussen kan met Flew en andere analytische denkers de vraag worden geopperd, of eigenschappen die men aan het Oneindige toeschrijft

geen positieve empirische implicaties moeten hebben om als zakelijk - zinvol te kunnen gelden.

Juist hieraan immers ontlenen wetenschappelijke theorieën, ook als zij met niet-waarneembare elementen werken, hun empirisch-controleerbare betekenis.

Op te merken is echter dat een theorie op tweeërlei wijze met de ervaring kan verband houden: zij het als een hypothetisch-voldoende voorwaarde waaruit bepaalde ervaarbare feiten kunnen worden afgeleid, zij het als een noodzakelijke voorwaarde waarzonder de ervaring niet mogelijk is.

Metafysische verklaringen hebben contact met de ervaring niet op de eerste, maar op de tweede manier, dwz. niet als voorwaarden waarmee een bepaalde ervaring gegeven wordt, maar als voorwaarden waarzonder de ervaring niet gegeven wordt of zich niet zou voordoen.

Kan men uit het Oneindige met zijn noodzakelijke eigenschappen ook geen empirische gevolgen afleiden, dit bewijst niet dat de empirische feiten het Oneindige niet vooronderstellen als hun noodzakelijke voorwaarde; en als zij dit doen en het bewijs hiervoor geleverd kan worden, is dit bewijs voldoende waarborg dat de veronderstelde theorie zakelijke betekenis heeft.