|
![]() KLASSIEKE GODSBEWIJZEN EN HUN KRITIEK Inleiding. Als wij met de naam 'God' een wezen bedoelen groter dan welk niets kan gedacht worden, betekent dit dan niet, dat wij met de naam van God een wezen bedoelen dat in de werkelijkheid bestaat? Daar anders, als het niet in de werkelijkheid bestond, wij aan iets groters konden denken. De uitspraak 'God bestaat in werkelijkheid niet' houdt daarom een tegenspraak in, juist zoals het een tegenspraak is als men zegt, dat een driehoek geen door drie zijden omschreven figuur is. Is daarmee bewezen, zoals Anselmus van Canterbury meende, dat wat men zich voorstelt als werkelijk bestaande (God), ook inderdaad in de werkelijkheid bestaat?
Afgezien van de vraag, of de details van zijn analysen juist of toereikend zijn, is het een punt van algemene, kenniskritische overweging, of de door hem gehanteerde niet-logische beginselen a priori voldoende draagkracht en evidentie bezitten, om zijn conclusies niet alleen gevolglijk, maar ook waar te maken. Zeker is dat in de tegenwoordige tijd deze beginselen niet meer de algemene instemming vinden die zij vroeger bezaten.
|