LEVENDE
GEDACHTEN
x
OSHO
x
KRISHNAMURTI
x
MAHARISHI
x
MEHER BABA
x
SAI BABA
x
VIVEKANANDA
x
BHAGAVAD GITA
x
MYSTIEK
x
NIETZSCHE
SPINOZA
FILOSOFIE OVERIGE
x
I TJING  
x
THOMAS EVANGELIE
x
OVERIGE
x
CITATEN
x
TREFWOORDEN & LINKS
x
SITEMAP
x
HOMEPAGE

 

      GESCHIEDENIS VAN DE FILOSOFIE     

  LAO TSE: HET TAO EN DE WERELD - TAO ALS GRONDBEGINSEL  

Tao is de in zichzelf onbegrijpelijke oergrond van de wereld.

Het is de wet aller wetten, de maat aller dingen.

Wij zien reeds aanstonds dat het denken van Lao Tse geheel anders gericht is dan dat van Confusius, dat het metafysisch is georiënteerd.

'De mens richt zich naar de maat van de aarde, de aarde naar de maat van de hemel, de hemel naar de maat van het Tao, het Tao naar de maat van zichzelf.'

In zoverre het Tao als onvoorwaardelijk beginsel in zichzelf rust, kan het in de taal van de Europese filosofie als het 'absolute' worden aangeduid.

Daarmede is in overeenstemming dat het Tao onbegrijpelijk is met geen naam te noemen.

Lao Tse wordt niet moede er de nadruk op te leggen: 'het eeuwige Tao heeft geen naam'; 'Tao is verborgen, naamloos'; 'ik weet zijn naam niet, noem het echter Tao.'

Daar het Tao ongrijpbaar is, is de hoogste trap van kennis die wij kunnen bereiken, de zekerheid van ons niet-weten.

'Weten van het niet-weten is het hoogste.'

Al kunnen wij ook het Tao niet in de eigenlijke zin begrijpen en kennen, toch kunnen wij het ervaren door het deemoedig en met overgave te pogen zijn werken in de wetten van de natuur en het wereldgebeuren aan te voelen en tot richtsnoer ook van ons menselijk leven te maken.

Dat veronderstelt evenwel dat wij ons innerlijk radicaal vrij maken van alles wat ons van het pad van het Tao afhoudt en de blik daarop hindert, dat wij, hoezeer ook uiterlijk in het geroes van de wereld levend, ons toch, innerlijk vrij, voor het Ene openstellen, dat aarde en hemel beheerst; Maar daarmede hebben wij al de ethica van het Tao-te-King binnen onze gezichtskring getrokken.

Wie het waardeloze van al wat buiten het Tao is heeft ingezien, die wil geen ethica van het handelen om der wille van het handelen of van het succes aanprijzen.

Toch leert Lao Tse ook geen wereldverzaking en ascese.

Hij streeft, en dat is een karakter van alle Chinese filosofie, naar het juiste midden.

De mens moet in de wereld staan en arbeiden, maar zo, dat hij tegelijk innerlijk in zekere zin 'niet van deze wereld' is.

Hij ziet mensen en dingen aan en bemint ze; hij mag er echter niet aan verknocht worden, doch steeds gedachtig blijven: 'het rijk van de heilige is zijn geest, niet zijn lust.'

In het voorafgaande wordt de verwantschap van het (oorspronkelijke) taoïsme met de gedachtewereld van de Indische filosofie bijzonder duidelijk.

Veel onderzoekers hebben hieruit zelf de conclusie van een daadwerkelijke beïnvloeding getrokken.

Het Indische begrip 'karmayoga': handelen en zijn plicht vervullen, terwijl men toch innerlijk vrij en 'ongehecht' blijft en juist daardoor meester over zichzelf en de dingen wordt, drukt hetzelfde uit als de eis van Lao Tse: handelen door niet-doen, de dingen hanteren zonder er bezit van te nemen, werk te volbrengen zonder trots er op te zijn.

Maar ook het woord van Paulus (2cor 6:10) komt uit dezelfde houding ten opzichte van de wereld voort...

Ook de Indische leer van het Brahma, dat in alles en ook in onszelf is, en waarin wij moeten opgaan om vrede en verlossing te vinden, staat zeer dicht bij de leer van het Tao en is ermede vergelijkbaar.

In de praktische ethica, in de opvattingen omtrent de verhouding tot de medemens, dringt zich weer de overeenkomst met het christendom aan ons op.

Wie niet strijdt, met die kan niemand ter wereld strijden...

Vergeldt vijandschap met deugd! ...

De goede behandel ik goed, de niet-goede behandel ik ook goed, want zo verkrijgt hij goedheid.

De waarachtige bejegen ik waarachtig, en de niet-waarachtige bejegen ik ook waarachtig, want zo verkrijgt hij waarachtigheid...'

Lao Tse gaat hier nog een stap verder dan Confusius, die goedheid wel met goedheid, maar slechtheid slechts met gerechtigheid wilde vergelden.

Het sleutelwoord voor de ethiek van de Tao-te-King is eenvoud.

Het eenvoudige leven versmaadt gewin, sluwheid, gekunsteldheid, zelfzucht en hooggrijpende wensen.

'De volmaakte mens wenst niet te wensen, en acht moeilijk te verkrijgen goederen niet... laten wij de hoogste ledigheid scheppen, vaste stilte bewaren.'

In de stilte en in de toegewijde beschouwing van het natuurgebeuren, dat de buitenkant van het Tao vormt, kunnen wij door het ons bewust worden van het Tao tot rust en verlichting komen.

Wanneer alle wezens en dingen zich bewegen, onderzoek ik, hoe zij bewegen.

Ja, de dingen groeien en bloeien, en elk keert terug tot zijn oorsprong.

Terugkeer tot de oorsprong is stilte, dat wil zeggen: zich tot zijn bestemming keren.

Inkeer tot zijn bestemming is bestendigheid.

Erkenning van de bestendigheid is verlichting.

De verlichte is onbevangen en gaat in de eenvoud van het kind in.

Hij is losgemaakt, ja zelfs zacht, en heeft juist daardoor de macht alles te overwinnen.

Want het zachte overwint het harde.

Niets ter wereld is zachter en zwakker dan het water en toch wordt het door niets van al wat het harde en sterke aangrijpt overwonnen.

Er is niets waardoor het kan worden vervangen.

Het zwakke overwint het sterke.

Terwijl de wijze zichzelf genoeg en bescheiden als het water leeft, strooit hij weldaden om zich heen.

'De volmaakt goede is als het water; water is deugdelijk om alle wezens tot nut te zijn en strijdt niet; het bewoont dat wat de mensen versmaden; daarom staat het dicht bij het Tao.'

Hij wiens handelen met het Taco overeenstemt, wordt één met Tao.

Wie het hoogste doel bereikt en in volkomen zelfverzaking in het Tao opgaat, die verkrijgt ook - in deze zin - onsterfelijkheid.

'Wie het eeuwige kent, is alomvattend; daarom rechtvaardig; rechtvaardig, daarom koning-koning, daarom tot de hemel behorend; van de hemel, daarom van Tao; van Tao, daarom durend; hij boet het lichaam in zonder enig gevaar.'

Ontlediging van zichzelf, onzelfzuchtigheid, is het eigenlijke kenteken van de edele mens.

Zich terugtrekken is de weg van de hemel.

Derhalve omvat de heilige mens het Ene en wordt de wereld ten voorbeeld.

Niet stelt hij zich op de voorgrond, daarom schittert hij; niet doet hij zich gelden, daarom blinkt hij uit; niet pronkt hij, daarom slaagt hij, daarom slaagt hij; niet gaat hij prat, daarom krijgt hij de leiding.

Wie anderen overwint is machtig; wie zichzelf overwint is sterk.

'Daarom stelt de heilige het eigen wezen op de laatste plaats, en wordt toch vooraan geplaatst; hij telt zijn persoon niet, en wordt toch bewaard.'

De volmaakte, die zich van alles vrij maakt en niemand of niets naloopt, hem valt juist alles vanzelf toe.

Zonder buiten de deur te gaan, de wereld kennen!

Zonder het venster uit te zien, de weg des hemels schouwen! Hoe verder men weggaat, des te minder kent men.

Daarom kent de wijze, zonder te reizen; hij noemt de dingen zonder ze te zien; hij volbrengt, zonder te handelen.

Door in het Tao te leven, is de volmaakte in zijn gelijkmoedigheid door geen uiterlijke gevaren of verlokkingen tot wankelen te brengen.

Hij is met het Tao zelf te vergelijken.

Het Tao stompt af wat scherp is, het ontward wat verstrengeld is, het effent wat ongelijk is.

Dat noemt men de geheimzinnige gelijkheid, waarin alle tegenstellingen zijn geslecht.'

Het zware is de grondslag voor het lichte; de rust meesteres over de beroering.

Zo de wijze: hij reist de ganse dag, zonder zich van zijn rijk geladen voertuig te verwijderen.

Zo hij zich lichtvaardig zou gedragen, hij zou zijn grondslag verliezen; ware hij gejaagd, hij miste de beheersing.'

De leer van Lao Tse heeft een sterk aristocratisch karakter; zegt hij niet zelf dat slechts weinigen bekwaam zijn de weg van de deugd te betreden?

'Wanneer een edele van hoog gehalte hoort van de Weg, beijvert hij zich die te volgen.

Wanneer een van middelmatig gehalte hoort van de Weg, houdt hem hij hem nu eens, dan weer verlaat hij hem.

Wanneer een edele van het laagste gehalte van de Weg hoort, barst hij in lachen uit.

Indien men er niet om lachte, verdiende hij niet als de Weg te worden beschouwd.

Want de spreuk zegt:

'De klare Weg is als duister.

De voortschrijdende Weg is als achterwaarts kerend.

De effen Weg is als hobbelig.

De hoogste Deugd is als een dal.

Het zuiverst wit is als besmeurd.

De ruimste Deugd is als onvoldoende.

De sterkste Deugd is als machteloos.

De meest hechte werkelijkheid is als vermolmd.

Het grootste vierkant heeft geen hoeken.

Het grootste vaatwerk wordt het laatst voltooid.

De hoogste muziek heeft de fijnste toon.

Het grootste beeld heeft geen vorm.

De Weg is verborgen en heeft geen naam.

Inderdaad, juist omdat de Weg zich geeft, verwerkelijkt hij alles.

De laatste twee uitspraken geven aan, dat het Tao geen onderscheidingen kent, doch volkomen één is.

Alles is er in vertegenwoordigd; het omvat alle tegenstellingen en, terwijl het de ontplooiing aan elk ding verleent, brengt het alles tot voltooiing.