|
GESCHIEDENIS VAN DE FILOSOFIE
LAO TSE: HET TAO EN DE WERELD - TAO ALS GRONDBEGINSEL
Tao is de in zichzelf onbegrijpelijke
oergrond van de wereld. Het is de wet aller wetten, de maat
aller dingen. Wij zien reeds aanstonds dat het
denken van Lao Tse geheel anders gericht is dan dat van Confusius, dat het metafysisch is
georiënteerd. 'De mens richt zich naar de maat van
de aarde, de aarde naar de maat van de hemel, de hemel naar de maat van het Tao, het Tao
naar de maat van zichzelf.' In zoverre het Tao als
onvoorwaardelijk beginsel in zichzelf rust, kan het in de taal van de Europese filosofie
als het 'absolute' worden aangeduid. Daarmede is in overeenstemming dat
het Tao onbegrijpelijk is met geen naam te noemen. Lao Tse wordt niet moede er de nadruk
op te leggen: 'het eeuwige Tao heeft geen naam'; 'Tao is verborgen, naamloos'; 'ik weet
zijn naam niet, noem het echter Tao.'
Daar het Tao ongrijpbaar is, is de
hoogste trap van kennis die wij kunnen bereiken, de zekerheid van ons niet-weten. 'Weten van het niet-weten is het
hoogste.' Al kunnen wij ook het Tao niet in de
eigenlijke zin begrijpen en kennen, toch kunnen wij het ervaren door het deemoedig en met
overgave te pogen zijn werken in de wetten van de natuur en het wereldgebeuren aan te
voelen en tot richtsnoer ook van ons menselijk leven te maken. Dat veronderstelt evenwel dat wij ons
innerlijk radicaal vrij maken van alles wat ons van het pad van het Tao afhoudt en de blik
daarop hindert, dat wij, hoezeer ook uiterlijk in het geroes van de wereld levend, ons
toch, innerlijk vrij, voor het Ene openstellen, dat aarde en hemel beheerst; Maar daarmede
hebben wij al de ethica van het Tao-te-King binnen onze gezichtskring getrokken. Wie het waardeloze van al wat buiten
het Tao is heeft ingezien, die wil geen ethica van het handelen om der wille van het
handelen of van het succes aanprijzen. Toch leert Lao Tse ook geen
wereldverzaking en ascese.
Hij streeft, en dat is een karakter
van alle Chinese filosofie, naar het juiste midden. De mens moet in de wereld staan en
arbeiden, maar zo, dat hij tegelijk innerlijk in zekere zin 'niet van deze wereld' is. Hij ziet mensen en dingen aan en
bemint ze; hij mag er echter niet aan verknocht worden, doch steeds gedachtig blijven:
'het rijk van de heilige is zijn geest, niet zijn lust.' In het voorafgaande wordt de
verwantschap van het (oorspronkelijke) taoïsme met de gedachtewereld van de Indische
filosofie bijzonder duidelijk. Veel onderzoekers hebben hieruit zelf
de conclusie van een daadwerkelijke beïnvloeding getrokken. Het Indische begrip 'karmayoga':
handelen en zijn plicht vervullen, terwijl men toch innerlijk vrij en 'ongehecht' blijft
en juist daardoor meester over zichzelf en de dingen wordt, drukt hetzelfde uit als de eis
van Lao Tse: handelen door niet-doen, de dingen hanteren zonder er bezit van te nemen,
werk te volbrengen zonder trots er op te zijn. Maar ook het woord van Paulus (2cor
6:10) komt uit dezelfde houding ten opzichte van de wereld voort... Ook de Indische leer van het Brahma,
dat in alles en ook in onszelf is, en waarin wij moeten opgaan om vrede en verlossing te
vinden, staat zeer dicht bij de leer van het Tao en is ermede vergelijkbaar. In de praktische ethica, in de
opvattingen omtrent de verhouding tot de medemens, dringt zich weer de overeenkomst met
het christendom aan ons op. Wie niet strijdt, met die kan niemand
ter wereld strijden... Vergeldt vijandschap met deugd! ...
De goede behandel ik goed, de
niet-goede behandel ik ook goed, want zo verkrijgt hij goedheid. De waarachtige bejegen ik waarachtig,
en de niet-waarachtige bejegen ik ook waarachtig, want zo verkrijgt hij waarachtigheid...' Lao Tse gaat hier nog een stap verder
dan Confusius, die goedheid wel met goedheid, maar slechtheid slechts met gerechtigheid
wilde vergelden. Het sleutelwoord voor de ethiek van
de Tao-te-King is eenvoud. Het eenvoudige leven versmaadt gewin,
sluwheid, gekunsteldheid, zelfzucht en hooggrijpende wensen. 'De volmaakte mens wenst niet te
wensen, en acht moeilijk te verkrijgen goederen niet... laten wij de hoogste ledigheid
scheppen, vaste stilte bewaren.' In de stilte en in de toegewijde
beschouwing van het natuurgebeuren, dat de buitenkant van het Tao vormt, kunnen wij door
het ons bewust worden van het Tao tot rust en verlichting komen. Wanneer alle wezens en dingen zich
bewegen, onderzoek ik, hoe zij bewegen. Ja, de dingen groeien en bloeien, en
elk keert terug tot zijn oorsprong.
Terugkeer tot de oorsprong is stilte,
dat wil zeggen: zich tot zijn bestemming keren. Inkeer tot zijn bestemming is
bestendigheid. Erkenning van de bestendigheid is
verlichting. De verlichte is onbevangen en gaat in
de eenvoud van het kind in. Hij is losgemaakt, ja zelfs zacht, en
heeft juist daardoor de macht alles te overwinnen. Want het zachte overwint het harde. Niets ter wereld is zachter en
zwakker dan het water en toch wordt het door niets van al wat het harde en sterke
aangrijpt overwonnen. Er is niets waardoor het kan worden
vervangen. Het zwakke overwint het sterke. Terwijl de wijze zichzelf genoeg en
bescheiden als het water leeft, strooit hij weldaden om zich heen. 'De volmaakt goede is als het water;
water is deugdelijk om alle wezens tot nut te zijn en strijdt niet; het bewoont dat wat de
mensen versmaden; daarom staat het dicht bij het Tao.'
Hij wiens handelen met het Taco
overeenstemt, wordt één met Tao. Wie het hoogste doel bereikt en in
volkomen zelfverzaking in het Tao opgaat, die verkrijgt ook - in deze zin -
onsterfelijkheid. 'Wie het eeuwige kent, is
alomvattend; daarom rechtvaardig; rechtvaardig, daarom koning-koning, daarom tot de hemel
behorend; van de hemel, daarom van Tao; van Tao, daarom durend; hij boet het lichaam in
zonder enig gevaar.' Ontlediging van zichzelf,
onzelfzuchtigheid, is het eigenlijke kenteken van de edele mens. Zich terugtrekken is de weg van de
hemel. Derhalve omvat de heilige mens het
Ene en wordt de wereld ten voorbeeld. Niet stelt hij zich op de voorgrond,
daarom schittert hij; niet doet hij zich gelden, daarom blinkt hij uit; niet pronkt hij,
daarom slaagt hij, daarom slaagt hij; niet gaat hij prat, daarom krijgt hij de leiding. Wie anderen overwint is machtig; wie
zichzelf overwint is sterk. 'Daarom stelt de heilige het eigen
wezen op de laatste plaats, en wordt toch vooraan geplaatst; hij telt zijn persoon niet,
en wordt toch bewaard.' De volmaakte, die zich van alles vrij
maakt en niemand of niets naloopt, hem valt juist alles vanzelf toe. Zonder buiten de deur te gaan, de wereld kennen! Zonder het venster uit te zien, de weg des hemels schouwen! Hoe verder men weggaat, des te minder kent men. Daarom kent de wijze, zonder te
reizen; hij noemt de dingen zonder ze te zien; hij volbrengt, zonder te handelen. Door in het Tao te leven, is de volmaakte in zijn gelijkmoedigheid door geen uiterlijke gevaren of verlokkingen tot wankelen te brengen. Hij is met het Tao zelf te
vergelijken. Het Tao stompt af wat scherp is, het ontward wat verstrengeld is, het effent wat ongelijk is. Dat noemt men de geheimzinnige
gelijkheid, waarin alle tegenstellingen zijn geslecht.' Het zware is de grondslag voor het
lichte; de rust meesteres over de beroering. Zo de wijze: hij reist de ganse dag,
zonder zich van zijn rijk geladen voertuig te verwijderen. Zo hij zich lichtvaardig zou
gedragen, hij zou zijn grondslag verliezen; ware hij gejaagd, hij miste de beheersing.' De leer van Lao Tse heeft een sterk
aristocratisch karakter; zegt hij niet zelf dat slechts weinigen bekwaam zijn de weg van
de deugd te betreden? 'Wanneer een edele van hoog gehalte
hoort van de Weg, beijvert hij zich die te volgen. Wanneer een van middelmatig gehalte
hoort van de Weg, houdt hem hij hem nu eens, dan weer verlaat hij hem. Wanneer een edele van het laagste
gehalte van de Weg hoort, barst hij in lachen uit. Indien men er niet om lachte,
verdiende hij niet als de Weg te worden beschouwd.
Want de spreuk zegt: 'De klare Weg is als duister. De voortschrijdende Weg is als
achterwaarts kerend. De effen Weg is als hobbelig. De hoogste Deugd is als een dal. Het zuiverst wit is als besmeurd. De ruimste Deugd is als
onvoldoende. De sterkste Deugd is als
machteloos. De meest hechte werkelijkheid is
als vermolmd. Het grootste vierkant heeft geen
hoeken. Het grootste vaatwerk wordt het
laatst voltooid. De hoogste muziek heeft de fijnste
toon. Het grootste beeld heeft geen
vorm. De Weg is verborgen en heeft geen
naam. Inderdaad, juist omdat de Weg zich
geeft, verwerkelijkt hij alles. De laatste twee uitspraken geven aan,
dat het Tao geen onderscheidingen kent, doch volkomen één is. Alles is er in vertegenwoordigd; het
omvat alle tegenstellingen en, terwijl het de ontplooiing aan elk ding verleent, brengt
het alles tot voltooiing.
|