LEVENDE
GEDACHTEN
x
OSHO
x
KRISHNAMURTI
x
MAHARISHI
x
MEHER BABA
x
SAI BABA
x
VIVEKANANDA
x
BHAGAVAD GITA
x
MYSTIEK
x
NIETZSCHE
SPINOZA
FILOSOFIE OVERIGE
x
I TJING  
x
THOMAS EVANGELIE
x
OVERIGE
x
CITATEN
x
TREFWOORDEN & LINKS
x
SITEMAP
x
HOMEPAGE

 

      GESCHIEDENIS VAN DE FILOSOFIE     

  LEIBNIZ: THEODICEE  

De optimistische grondtrek, die in de leer van de van tevoren bepaalde harmonie onmiskenbaar gelegen is, moest noodzakelijkerwijze in conflict komen met de ook voor Leibniz, en juist in het bijzonder voor hem als religieus denken en overtuigd christen, niet weg te redeneren daadwerkelijkheid van het kwaad in de wereld.

Leibniz gelooft heilig, dat God bij zijn schepping onder alle mogelijke werelden de beste geschapen heeft.

Dat volgt zonder meer uit het wezen van God.

Zou de geschapen wereld niet de beste zijn, dan zou er nog een betere mogelijk zijn en God zou deze betere of niet gekend hebben - dit is in tegenspraak met zijn alwetendheid - of niet gewild hebben - dit strookt niet met zijn algoedheid.

Hoe komt het dan echter dat in deze meest volmaakte onder alle mogelijke werelden een overmaat aan lijden, onvolkomenheden en zonde voorhanden is?

Dat nu is de vraag van de theodicee van Leibniz.

Leibniz onderscheidt, ten einde het probleem zo scherp mogelijk te benaderen, drie soorten van kwaad, het metafysische, het fysieke en het morele kwaad.

Het metafysische kwaad bestaat in laatste instantie in de eindigheid van onze wereld.

Dit was onvermijdelijk, indien God een 'wereld' moest scheppen.

Het fysieke kwaad, dus lijden en leed van alle soort, spruit noodzakelijkerwijze uit het metafysische voort.

Daar geschapen wezens slechts onvolmaakt kunnen zijn (indien zij volmaakt waren, zouden het geen geschapen wezens zijn, maar aan God gelijk), kunnen ook hun eigen gewaarwordingen niet volmaakt zijn; er moeten ook onvolmaakte, dus van onlust en lijden, daaronder zijn.

Hetzelfde geldt in de grond ook voor het morele kwaad.

Een geschapen wezen moet in zijn onvolkomenheid noodzakelijk falen en zondigen, in het bijzonder indien God hem de gave der vrijheid verleend heeft.

De hoofdgedachten waarop zijn stelsel berust en die ook in de op Leibniz volgende ontwikkeling van de filosofie een centrale positie innemen, heeft men als volgt samengevat:

1. De gedachte van de volmaaktheid redelijkheid van het universum, dat wil zeggen zijn logische wetmatigheid.

2. De gedachte van de zelfstandige betekenis van het individuele in het universum.

3. De gedachte van de volmaakte harmonie van alle dingen.

4. De gedachte van de kwantitatieve oneindigheid van het universum.

5. De gedachte van de mechanische natuurverklaring.