|
FILOSOFIE: LEER DER GROTE DENKERS LOCKE: DUALISME Evenals ten tijde van de sofisten in het oude Griekenland werd de wijsbegeerte van de verlichte achttiende eeuw geleid door de vaste overtuiging, dat uitgangspunt en doeleinde, eerste en hoofdzakelijk voorwerp van de menselijke kennis de mens zelf zijn moest. Descartes vond in het denkende zelfbewustzijn (ik denk, dus ben ik) het plechtanker der zekerheid voor alle kennis en door zich te beroepen op de waarachtigheid, de eerlijkheid Gods, vermocht hij aan dit zekerheidsbeginsel en aan de daarop gebouwde wereldkennis ontologisch-metaphysiche waarde te verlenen. Dit 'denkende ik' van Descartes was echter geenszins empirisch-individueel gedacht, het was integendeel het metafysische principe van een universele, geestelijke realiteit, die zich in de mens, in zijn denken openlijk en bewust manifesteerde. In de achttiende eeuw gaat deze metaphysisch-objectieve zijde van het grondleggend 'ik-denk'-beginsel geheel verloren. Het zelfbewustzijn wordt thans begrepen als het geheel van het empirisch weten van de mens over zichzelf en zijn innerlijke toestanden: zijn voorstellingen, waarnemingen, waardebepalingen, gevoelens, strevingen, ideeën. Evenals Descartes staat Locke op het dualistisch standpunt: denkende (cogitatieve) en uitgebreide (extensieve) substanties staan, scherp van elkaar onderscheiden, tegenover elkaar als: de wereld van de geest en de wereld van de stof. De ziel, behorend tot het rijk van de geest, weet intuïtief en met volle zekerheid alleen van haar eigen bestaan en van haar eigen toestanden; van het bestaan, de geaardheid en het verband der stoffelijke lichamen verwerft zij enkel inzoverre inzicht en kennis, als hun toestanden zich door middel van onze waarnemingen en gewaarwordingen in zielstoestanden hebben omgezet. De buitenwereld wordt aldus niet onmiddellijk, doch slechts indirect door het medium van de eigen zielstoestanden begrepen. Afgaand op onze gewaarwordingen, beseffen wij, dat daarbuiten lichamen, stoffelijke substanties bestaan, doch hoe en wat deze op zichzelf, 'an sich' zijn, kunnen wij onmogelijk weten. Meer dan enkel wat wij waarnemen, innerlijk gewaarworden, door middel van onze zintuigen, kunnen wij van de dingen niet kennen. Alleen de zogenaamd 'primaire kwaliteiten': uitgebreidheid in ruimte en tijd en de daarin zich afspelende beweging begrijpen wij objectief, adequaat; doch de 'secundaire kwaliteiten': kleur, smaak, geur, klank, enz. worden ons slechts zuiver subjectief, als onze eigen zielstoestanden bewust. De leer van de subjectiviteit van de zintuiglijk waargenomen eigenschappen, door Demokritos, de oudere tijdgenoot van Sokrates, het eerst geconcipieerd, door Galilei, Descartes en Hobbes haast tegelijkertijd opnieuw ontdekt, wordt hier door Locke overgenomen en van grondleggende systematische betekenis voorzien, waardoor dan ook een septisch element zijn wereldbeschouwing kenmerkt: de kennis van de buitenwereld moet zich opbouwen op subjectief gewonnen grondslagen, dus op problematische bestanddelen. Indien het waar is, dat kennis enkel bestaat in de overeenstemming of de tegenspraak van de voorstellingen (ideas), dan zijn de visioenen van een gehallucineerde en de redeneringen van een nuchter man al even zeker. Hoe de dingen op zichzelf zijn blijft (noodzakelijk) buiten beschouwing. Volstrekt scepticisme vloeit voor Locke echter geenszins daaruit voort, want: Waar wij de overeenstemming of de tegenspraak van onze voorstellingen vaststellen, daar is zeker kennis; en waar ooit wij zeker zijn, dat deze voorstellingen overeenstemmen met de werkelijkheid van de dingen, daar is zeker werkelijke kennis. De Locke'sche leer van de kennis ziet zich aldus gedrongen hare basis van zekerheid in de innerlijke ervaring te zoeken. Zijn algemene psychologische oriëntering wijst vanzelf in de richting van het onderzoek naar de oorsprong van de voorstellingen en gevoelens, en het methodische middel, dat zich voor de hand liggend aanbiedt, is de introspectieve analyse van de eigen zielstoestanden. Hiermede werd door Locke de wijsbegeerte principieel op het fundament van de genetische psychologie gegrondvest: de structuur van het zieleleven wordt onderzocht, de laatst-werkelijke, niet verder analyseerbare elementen worden opgespoord; het systematisch denken, dat zich, voorzichtig geworden, niet meer aan een alles omvattende, metafysische wereldkonstruktie waagde, vond hier een nieuw en een vruchtbaar terrein ter ontginning. Het oorspronkelijk metafysisch begrepen dualisme van Descartes (denkende substantie; uitgebreide substantie) treedt in Locke's kennisleer, psychologisch gewijzigd, naar wij zagen, weder op de voorgrond en wel in de tegenstelling tussen de uiterlijke en de innerlijke ervaring (sensation and reflexion). De reflexion, de innerlijke, intuïtieve waarneming schenkt ons, naar Locke leert, juister en vollediger, onaantastbaarder kennis, dan de sensation, die verband houdt met de buitenwereld, doch deze niet be-grijpt zo als zij is, maar enkel zoals zij voor ons verschijnt, en die daardoor het kenmerk van onvolledigheid en onjuistheid op onze kennis drukt. Alles wat wij weten ontstaat aldus door de werking en de samenwerking van innerlijke en uiterlijke ervaring, de ziel zelf is bij haar geboorte niet over aangeboren ideas; de laatste ervaring is daarom de grote, de enige leermeesteres.
|