LEVENDE
GEDACHTEN
x
OSHO
x
KRISHNAMURTI
x
MAHARISHI
x
MEHER BABA
x
SAI BABA
x
VIVEKANANDA
x
BHAGAVAD GITA
x
MYSTIEK
x
NIETZSCHE
SPINOZA
FILOSOFIE OVERIGE
x
I TJING  
x
THOMAS EVANGELIE
x
OVERIGE
x
CITATEN
x
TREFWOORDEN & LINKS
x
SITEMAP
x
HOMEPAGE

 

      FILOSOFIE: HET ABSOLUTE 

  A.J. AYER: METAFYSIEK EN SEMANTIEK  (1934)  

1.Definitie van metafysiek

Het is mijn bedoeling te bewijzen dat iedere poging om het karakter te beschrijven of ook maar het bestaan te bevestigen van iets dat buiten het bereik van de empirische waarneming ligt, moet neerkomen op het uitspreken van pseudo-proposities, waarbij ik onder pseudo-propositie versta een aaneenschakeling van woorden, die misschien schijnbaar de structuur van een oordeelszins heeft, maar in feite zonder betekenis is.

Ik noem dit een bewijs van de onmogelijkheid van metafysiek, omdat ik een metafysisch onderzoek definieer als een onderzoek naar de natuur van de werkelijkheid, die ten grond ligt aan of uitgaat boven de verschijnselen, tot de bestudering waarvan de vakwetenschappen zich beperken.

Als ik er dus in slaag om aan te tonen, dat zelfs het stellen van de vraag, of er een werkelijkheid is die aan de wereld van de verschijnselen ten grond ligt, het formuleren is van een valse vraag, zodat elke bewering omtrent het bestaan of de na tuur van zo'n werkelijkheid een onzinnig geval is, dan zal ik het bewijs hebben geleverd van de onmogelijkheid van metafysiek, in de betekenis waarin ik de term gebruik.

Als iemand meent dat dit een arbitraire definitie is, laat hij dan een werk raadplegen dat hij metafysisch zou noemen, en nagaan in hoeverre dit verschilt van een onderzoek in een van de speciale wetenschappen.

Hij zal er achter komen dat het niet slechts verschillende middelen zijn, die de auteurs gebruiken om uit dezelfde empirische premissen eenzelfde soort kennis af te leiden, maar dat zij totaal verschillende typen van kennis zoeken.

De metafysicus houdt zich bezig met een realiteit die uitgaat boven de verschijnselen, waarover de wetenschapper zijn generaliserende oordelen vormt.

De metafysicus verwerpt de methoden van de wetenschapper, niet omdat hij gelooft dat zij onvruchtbaar zijn op het terrein waarop de wetenschapper zich beweegt, maar omdat hij gelooft dat zijn eigen metafysische methoden hem in staat zullen stellen kennis te verkrijgen op zijn eigen metafysisch terrein.

Dit opstel wil aantonen, niet dat de metafysicus de wetenschappelijke methoden zou moeten gebruiken om zijn doel te bereiken, maar dat het doel zelf ijdel is.

Welke vorm van redenering hij ook gebruikt, hij slaagt er niet in om iets te zeggen.

2.Vergelijking met de opvatting van Kant

Dat het speculatieve verstand in tegenspraak komt met zichzelf, wanneer het zich buiten de grenzen van de ervaring waagt, is een stelling verdedigd door Kant.

Met deze formulering van de zaak heeft hij zich echter aan een standpunt gebonden dat verschilt van wat hier zal staande gehouden worden.

Want impliciet geeft hij te kennen dat er een transcendente werkelijkheid bestaat, zij het dat ons speculatieve verstand zo is ingericht, dat wij niet kunnen hopen kennis ervan te krijgen.

Hij zou het dus niet ongerijmd mogen vinden, dat men zich een ander wezen voorstelde, laten wij zeggen een god, dat er wel kennis van droeg, ook al zou men het bestaan van zo'n wezen niet kunnen bewijzen.

Daarentegen is het onze opvatting dat de bewering: er bestaat of er bestaat niet een transcendente werkelijkheid, de uiting is van een pseudo-propositie, een reeks van woorden zonder logische inhoud.

En geen veronderstelling omtrent het kennen van een hogere werkelijkheid door een hoger wezen, is voor ons een hypothese die ook maar zin heeft.

Het verschil tussen de twee standpunten kan men het best uitdrukken door te zeggen dat, terwijl het speculatieve verstand, krachtens zijn eigen aard, niet in staat was de problemen van de metafysiek op te lossen, het ons doel is te laten zien dat dit geen echte problemen zijn.

In dit opstel zal geen kritiek op Kants transcendentale filosofie ondernomen worden.

Maar de methode volgens welke wij de onmogelijkheid van metafysiek bewijzen, - in de zin waarin ook Kant haar voor onmogelijk hield -, dient ook om te laten zien, dat geen kennis zowel synthetisch als a priori is.

En dit is voldoende om de onmogelijkheid te bewijzen van de metafysiek, in de bijzondere betekenis die Kant voor de term reserveerde; ofschoon dit op geen enkele wijze afbreuk doet aan de voortreffelijke staaltjes van filosofische analyse, welke de Kritik der reinen Vernunft bevat.

3.Formulering van een betekeniscriterium

De methode ter bereiking van deze resultaten bestaat in het vaststellen van een criterium, waaraan men de echtheid van alle prima facie proposities kan toetsen.

Wanneer we de voorwaarden hebben vastgesteld, waaraan voldaan moet worden door al wat een zinvolle propositie wil zijn, zullen we ontdekken, dat de proposities van de metafysiek niet aan de gestelde voorwaarden voldoen en daarom zonder betekenis zijn.

Wat is het dan waarnaar wij vragen, als wij vragen wat de betekenis is van een propositie.

Ik zeg 'vragen naar de betekenis van een propositie' en niet 'vragen naar de betekenis van een begrip', omdat vragen naar de betekenis van begrippen terug te brengen zijn tot vragen naar de betekenissen van proposities.

Om de betekenis van een begrip te achterhalen, vormen wij de overeenkomstige eerste propositie, d.i. de eenvoudigste propositie waarin het begrip zinvol kan voorkomen, en trachten deze te analyseren.

Ik herhaal: 'Wat is het waarnaar wij vragen, als wij vragen wat de betekenis is van een propositie?'

Er zijn verschillende manieren waarop een juist antwoord geformuleerd kan worden.

Eén manier is te zeggen, dat wij vragen wat de proposities zijn, waartoe men de propositie in kwestie kan herleiden.

Bijvoorbeeld, als 'een amphibaena zijn' betekent 'een slang zijn met een kop aan beide uiteinden', dan is de propositie 'X is een amphibaena'  herleidbaar tot (of af te leiden van) de proposities 'X is een slang' en 'X heeft een kop aan beide uiteinden van zijn lichaam'.

Deze proposities zijn op hun beurt terug te brengen tot andere, totdat wij komen bij de elementaire proposities, die geen enkele beschrijving meer geven, maar alleen een verwijzing.

Wanneer de analyse haar verste punt bereikt, kan de betekenis van de propositie niet verder gedefinieerd worden in termen van andere proposities, doch kan men alleen maar wijzen naar hetgeen ze betekent, het laten zien. Het is dit proces dat de filosofen bedoelen die zeggen, dat filosofie een activiteit is en niet een leer (Wittgenstein).

Op een andere manier kan men het definitie-proces beschrijven door te zeggen, dat het aangeven van de betekenis van een propositie bestaat in het aangeven van de voorwaarden waaronder de propositie juist zou zijn, en van die waaronder zij vals zou zijn.

Ik begrijp een propositie, als ik weet wat ik moet waarnemen om de waarheid of valsheid ervan vast te stellen.

Meer beknopt kan dit worden uitgedrukt door te zeggen:

Ik begrijp een propositie, als ik weet welke feiten haar zouden verifiëren.

De situatie aangeven welke een propositie verifieert, is aangeven wat de propositie betekent.

4.Toepassing van het criterium

Laten wij eens veronderstellen dat iemand zegt dat mijn kat coryleus is.

Ik begrijp hem niet en informeer welke omstandigheden de uitspraak dat mijn kat coryleus is, zouden waar maken.

Hij antwoordt 'het feit dat zij blauwe ogen heeft'.

Ik trek de conclusie dat in de betekenis waarin hij het woord coryleus gebruikt, 'X is coryleus' betekent 'X heeft blauwe ogen'.

Als hij zegt dat, ofschoon het feit dat mijn kat blauwe ogen heeft en geen ander feit instaat voor de waarheid van de bewering dat zij coryleus is, hij niettemin met 'coryleus' iets méér bedoelt dan 'blauwogig', dan mogen wij besluiten dat het gebruik van het woord 'coryleus' voor hem een zekere gevoelswaarde heeft, die niet aanwezig is als hij alleen maar spreekt van 'blauwogig'.

Maar zolang als het hebben van blauwe ogen het enig noodzakelijke is om de juistheid van de propositie dat iets coryleus is, aan te tonen, en het hebben van ogen van een andere kleur het enig noodzakelijke is om de valsheid ervan te bewijzen, zo lang is 'het hebben van blauwe ogen' het enige wat 'coryleus zijn' betekent.

In het geval dat men iets coryleus noemt, maar geen beschrijving of aanwijzing kan gegeven worden van de situatie die de propositie verifieert, moeten wij concluderen dat de bewering zonder betekenis is.

Als de spreker protesteert en zegt dat hij wel iets bedoelt, maar niet iets dat loutere waarneming kan vaststellen, dan geven wij toe dat hij bepaalde gevoelens heeft, die op de een of andere manier verband houden met het voortbrengen van de woordklank 'coryleus': en het kan van belang voor ons zijn, dat hij deze gevoelens zou uitdrukken.

Maar hij zegt daarmee niets over de wereld.

Hij uit een reeks woorden, maar zij vormen geen echte propositie.

De zin die hij bezigt, moge duidelijk getuigen van zijn gevoelens; in zich heeft zij geen betekenis.

In alle gevallen waarin wij te doen hebben met een reeks van woorden, die een juiste grammaticale zin schijnen te vormen, moeten wij, als wij willen weten of die zin werkelijk iets betekent, dwz. of zij een echte propositie uitdrukt, nagaan wat de omstandigheden zijn waaronder de propositie die men ogenschijnlijk uitdrukt, waar of vals zou genoemd worden: wat voor verschil de waarheid of valsheid ervan in de wereld zou uitmaken.

En als degenen die die zin hebben uitgesproken of die beweren dat zij haar begrijpen, niet in staat zijn te beschrijven wat in de wereld anders zou zijn als zij waar of vals was, of op welke manier ook aan te geven hoe zij geverifieerd kan worden, dan moeten wij concluderen dat er niets beweerd werd.

De betreffende reeks woorden drukt hoegenaamd niet een echte propositie uit,

maar is even grote onzin als 'de maan is de tweedemachts-wortel uit drie' of 'Lenin of koffie hoe'.

Het verschil is alleen, dat in sommige gevallen de zinloosheid moeilijker te ontdekken valt, namelijk als door een kleine verandering, bijv. door de wijziging van een enkel woord, de zin een propositioneel karakter zou krijgen.

5.Zinloosheid van elke metafysische bewering

Op deze manier kan gauw aangetoond worden, dat iedere metafysische bewering onzinnig is.

Het is niet nodig een lijst op te stellen van metafysische termen zoals het Absolute, het Onvoorwaardelijke, het Ik, enz. en voor elk apart aan te tonen dat hij zinloos is; want uit het doel dat de metafysiek zich stelt, volgt dat al haar beweringen nonsens moeten zijn.

Immers de metafysiek beoogt een werkelijkheid te beschrijven die buiten de ervaring ligt, en daarom is iedere propositie die geverifieerd zou worden door empirische waarneming, ipso facto niet metafysisch.

Maar wat door geen waarneming geverifieerd zou kunnen worden, is geen propositie.

Het fundamentele postulaat van de metafysiek: 'Er bestaat een werkelijkheid die boven (of achter) de verschijnselen ligt', is zelf geen propositie; er is immers geen waarneming of reeks van waarnemingen mogelijk, waardoor wij haar juistheid of valsheid zouden kunnen bepalen.

Zij kan misschien lijken op een propositie, omdat zij de uiterlijke vorm heeft van een propositie.

Maar er wordt niets door beweerd.

Een voorbeeld kan dit duidelijker maken.

De oude strijd tussen idealisme en realisme is een aardig voorbeeld van een denkbeeldig probleem.

Nemen wij aan dat een schilderij wordt ontdekt en dat de vinder suggereert dat het geschilderd werd door Goya.

Er zijn nauwkeurige methoden om dit probleem op te lossen.

De critici onderzoeken het schilderij en gaan na welke punten van overeenkomst het heeft met andere werken van Goya.

Zij kijken of er in de tijd van de schilder of later melding van gemaakt wordt - enzovoort.

Veronderstel nu dat twee deskundigen ook filosofie gestudeerd hebben en een verdere kwestie aan de orde stellen.

De een zegt dat het schilderij een verzameling is van indrukken (bij hemzelf of bij God); de ander zegt dat de kleuren in de objectieve werkelijkheid bestaan.

Wat voor middelen hebben zij om de kwestie op te lossen?

Kan een van hen omstandigheden aangeven, waarin de vraag 'zijn deze kleuren een verzameling van indrukken?' of de vraag 'zijn deze kleuren objectieve waarneembare eigenschappen?' met een 'ja' of 'neen' zou kunnen beantwoord worden?

Als zij het niet kunnen, dan kunnen zulke vragen ook niet gesteld worden; en het is duidelijk dat zij het niet kunnen.

Als het nu buiten regent, dan verschillen mijn waarnemingen van wat zij zouden zijn als het mooi weer was.

Ik beweer dat het regent, en mijn propositie kan geverifieerd worden.

Ik kan de situatie aangeven, waardoor haar waarheid of valsheid wordt aangetoond.

Maar wanneer ik vraag 'is de regen reëel of ideëel?', dan is dat een vraag waarop geen enkele waarneming mij toestaat een antwoord te geven.

Het is dus helemaal geen echte (zinvolle) vraag.

Het is dienstig hier een mogelijke bron van misverstand uit de weg te ruimen.

Ik beweer niet dat, als wij willen weten of in een prima facie propositie, in hetgeen uitziet als een propositie, werkelijk iets beweerd wordt, wij er op moeten letten, of datgene wat beweerd schijnt te worden in de praktijk te verifiëren is.

Zoals Prof. Schlick heeft opgemerkt, heeft het zeker zin om te zeggen: 'aan de andere kant van de maan ligt een berg die meer dan 10.000 voet hoog is', ofschoon dit een propositie is die wij om redenen van praktisch onvermogen niet en misschien wel nooit in staat zijn te verifiëren.

Maar zij is in beginsel verifieerbaar.

Wij weten welke waarnemingen haar zouden waar of vals maken.

Als wij op de andere kant van de maan zouden komen, zouden wij weten hoe wij de vraag moesten oplossen.

Maar de beweringen van de metafysiek zijn principieel niet te verifiëren.

Wat voor plaats ook in ruimte en tijd de fantasie ons laat innemen, geen waarneming die wij van daaruit kunnen doen, maakt het ook maar in de geringste graad waarschijnlijk, dat enig antwoord op een metafysische vraag correct is.

En daarom besluiten wij, dat dergelijke vragen niet bestaan.

6.Metafysische beweringen zijn geen hypothesen

De conclusie luidt dus niet, dat metafysische beweringen onzeker, arbitrair of zelfs vals zijn, maar dat zij nonsens zijn.

Het zijn geen hypothesen, zoals formuleringen van algemene wetten hypothesen zijn.

Het is waar dat zulke algemene oordelen geen oordelen zijn over feiten op de manier, waarop singuliere oordelen beweringen zijn over feiten.

In zover zijn zij er niet beter aan toe dan metafysische beweringen.

Maar variabele hypothetische stellingen (algemene proposities die een wet uitdrukken) hebben betekenis op een manier, waarop metafysische beweringen het niet hebben.

Want een hypothese heeft gronden.

Een bepaalde reeks van gebeurtenissen heeft plaats en een hypothese wordt opgesteld om deze te verklaren, dwz. krachtens de hypothese nemen wij aan, dat als wij één keer iets waarnemen, wij het ook de andere keren zullen kunnen waarnemen.

Het is het wezen van een hypothese dat zij kan gebruikt worden.

Want inderdaad, de betekenis van zulke algemene proposities wordt gedefinieerd door te verwijzen naar de situaties, waarin zij dienen als regels ter voorspelling, juist zoals hun waarheid wordt bepaald door te verwijzen naar de nauwkeurige uitkomst van de voorspellingen, waartoe het aanvaarden van de hypothese aanleiding geeft.

Een zgn. hypothese die voor geen enkele situatie relevant is, is helemaal geen hypothese.

Als een algemene propositie is zij zonder betekenis.

Nu bestaat er geen situatie waarin het aanvaarden van een metafysische propositie een brug slaat tussen verleden en mogelijke waarnemingen, zoals mijn geloof aan de gifwerking van arsenicum de waarneming van een man die het inneemt, verbindt met de verwachting dat hij spoedig zal sterven.

Daarom zijn metafysische proposities geen hypothesen.

Want zij verklaren niets.