|
GESCHIEDENIS VAN DE FILOSOFIE
OEPANISJADEN: BRAHMAN = ATMAN Deze beide begrippen, die reeds in de
oudere tijd werden voorbereid, krijgen in de Oepanisjaden een allesbeheersende betekenis. Het is mogelijk dat de hiermede
samenhangende gedachten aanvankelijk onder de Ksjartria's, niet bij de priesterlijke
brahmanen zijn gevormd en overgeleverd en at zij eerst naderhand door laatstgenoemden zijn
overgenomen. Brahman, oorspronkelijk 'gebed',
'toverspreuk', dan 'heilige kennis, werd in de loop ter tijden, via allerlei tussenstadia
tenslotte een omvattend begrip, tot een scheppend wereldprincipe, de grote wereldziel, die
in zichzelf rust, waaruit alles is voortgekomen en waarin alles rust. Zo luidt het in een oude tekst: 'Voorwaar, Brahman was deze wereld
in den beginne. Dit schiep de goden... Nadat het de goden geschapen,
stelde het zich boven deze werelden... Of: 'Brahman is het hout, de boom
geweest Waaruit zij aarde en hemel hebben
gehouwen! gij wijzen, u meld ik, vorsend in
mijn geest: Op Brahmam steunt hij en draagt
het gans heelal!
Hoe kon een woord dat oorspronkelijk
'gebed' betekend tot zulk een omvattend beginsel worden? Ziet men het wezen van het gebed
daarin dat de individuele wil van de biddende daarbij opgaat in een bovenindividueel,
allesomvattend goddelijk wezen, dan heeft men reeds de brug geslagen waarover, door
eenvoudige accentverschuiving, de Indische denkers tot hun leer 'Brahman is de oergrond
alles dingen' hebben kunnen komen. Ook het begrip Atman heeft een lange
ontwikkeling en vervorming doorgemaakt. Terwijl het oorspronkelijk wellicht
'adem' betekende, kreeg het langzamerhand de inhoud; 'wezen', 'het eigen ik', het 'zelf',
in tegenstelling tot datgene wat niet het zelf is. Atman is dus de diepste kern van ons
eigen zelf, waarop wij stoten wanneer wij van de mens als verschijning allereerst het
lichamelijk omhulsel wegdenken en dan van het overblijvende levensadermachtige zelf (dat
wij 'psyche' zouden noemen) weer alles aftrekken dat willen, denken, voelen en begeren is. Wij komen dan tot dat ongrijpbare
binnenste van ons wezen, waarvoor wij geen ander woord hebben dan 'ik', slechts bij
benadering weergeven.
De beslissende stap die de
Oepanisjaden boven deze, deels reeds vroeger geschiede, begripsontwikkeling uit gedaan
werd, bestond nu in het inzicht dat Brahman en Atman één zijn, dus in de
gelijkstelling: Brahman = Atman Hiermede wordt gesteld dat er in
werkelijkheid slechts een waarachtig beginsel in de wereld is, beginsel dat, in de wereld
als geheel gedacht, Brahman, in het individu zich openbarend, Atman heet. Het Al is Brahman, Brahman is echter
de Atman in ons. Hier hebben wij de grondslag van de
Indo-Arische religieuze wereldbeschouwing voor ons, die in uitgesproken tegenstelling
staat tot de godsdiensten van Semitische oorsprong, zoals de islam en het oude jodendom:
terwijl in de laatste God als de Heer, en de mens als zijn dienaar en knecht wordt
gesteld, legt de Indiër de nadruk op de wezenlijke identiteit van beide. Wanneer de toegang tot het wezen der
wereld diep in ons eigen innerlijk ligt en alleen door zich hierin te verdiepen en weg te
zinken te ontsluiten is, dan kan de kennis van de uiterlijke werkelijkheid voor de wijze
geen waarde bezitten.
De wereld van de dingen in ruimte en
tijd is niet het eigenlijke wezen, is niet het eigenlijke wezen, is niet Atman, maar
slechts drogbeeld, sluier, illusie, zij is Maya, zoals de Indische uitdrukking luidt. Kennis daaromtrent is geen waar
weten, maar louter schijnweten. In het bijzonder is de veelheid van
verschijningsvormen slechts Maya, de werkelijkheid is Een. 'In de geest zult gij erkennen; Niet is hier veelheid, ganselijk
niet! De Atman moet men kennen, in hem kent
men het gans heelal. Zo zei Yajnavalkya in zijn gesprek
met zijn vrouw Maitreyi, die, zoals reeds vermeld, hem om ontsluiering van het wezen
gesmeekt had: 'Het Zelf moet men verstaan, Het Zelf
moet men overdenken, o Maitreyi; wie het Zelf heeft gezien, gehoord, verstaan en herkend,
die heeft inzicht in de gehele wereld!' Deze gedachte behoeft nog enige
opheldering. Men neemt niet aan dat hij door
leren, in de zin van verstandelijk begrijpen, te verstaan is - wij moeten bedenken dat de
Oepanisjaden juist als geheime leringen optraden. 'Niet door studie komt men tot
Brahma, ook niet door genie en veel boekenwijsheid... De brahmaan moet van leren afstand
doen en als een kind worden... hij moet niet naar veel woorden zoeken, want dat vermoeit
slechts de tong.'
De waarheid is niet voor het verstand
toegankelijk, zij is niet in woorden te grijpen, zij is zeker ook niet voor allen bestemd. Maar ook de uitverkorene kan pas
langs een lange weg tot haar doordringen. Vasten, rust, zwijgen, strenge
concentratie en zelftucht, waarbij de aandacht en de wil volkomen van de buitenwereld
worden afgetrokken - dat zijn de voorwaarden die de geest in staat stellen, door alle
bedrieglijke hulsels van Maya heen, tot de kern van het Zelf, tot Atman, te komen. Zelfverloochening en afstand van uiterlijk succes en lust der zinnen, het zich bewust opleggen van moeiten en kwellingen, kortom ascese, dat alles heeft in India een rol gespeeld als wel bij geen ander volk.
|