LEVENDE
GEDACHTEN
x
OSHO
x
KRISHNAMURTI
x
MAHARISHI
x
MEHER BABA
x
SAI BABA
x
VIVEKANANDA
x
BHAGAVAD GITA
x
MYSTIEK
x
NIETZSCHE
SPINOZA
FILOSOFIE OVERIGE
x
I TJING  
x
THOMAS EVANGELIE
x
OVERIGE
x
CITATEN
x
TREFWOORDEN & LINKS
x
SITEMAP
x
HOMEPAGE

 

      FILOSOFIE: HET ABSOLUTE 

  P. EDWARDS: ONHERLEIDBARE VORMEN VAN BEELDSPRAAK  (1965)  

Er bestaat een neiging bij gelovigen, in het bijzonder bij degenen die filosoof van beroep zijn, om God zo weinig mogelijk gelijk te maken aan de mensen.

De tegenovergestelde neiging, om God te beschouwen als iemand die bijzonder veel lijkt op een menselijk wezen, met dit verschil alleen dat Hij wijzer, vriendelijker, rechtvaardiger en machtiger is, is natuurlijk ook heel gewoon.

In Hume's Dialogues Concerning Natural Religion zijn degenen die in God geloven, Demea en Cleanthes, de woordvoerders resp. voor deze twee standpunten...

Opvattingen als die van Demea zal ik aanduiden als 'metafysische' en die welke worden voorgesteld door Cleanthes als 'antropomorfe' theologie.

Houden wij deze terminologie aan, dan moet Prof. Tillich geclassificeerd worden als een metafysisch gelovige.

Zeer nadrukkelijk is hij in zijn verwerping van het antropomorfe standpunt, dat hij laatdunkend bestempelt als een 'monarchisch monotheïsme'.

De God van de antropomorfe gelovigen, schrijft Tillich, 'is een wezen naast andere en als zodanig een deel van de werkelijkheid als geheel. Zeer zeker, hij wordt beschouwd als het voornaamste deel ervan, maar als een déél en derhalve als onderworpen aan de structuur van het geheel. Hij wordt verondersteld te staan boven de ontologische elementen en de categorieën welke de werkelijkheid vormen. Maar elke uitspraak onderwerpt hem eraan. Hij wordt gezien als een ik die een wereld tegenover zich heeft, als een ego dat in betrekking staat tot een gij, als een oorzaak die gescheiden is van haar gevolg, als iets dat een bepaalde ruimte en een eindeloze tijd inneemt'. Neen, God is niet 'een zijnde'.'

Het zijn van God is het zijn zelf...

Als God een zijnde is, dan is hij onderworpen aan de categorieën der eindigheid, in het bijzonder aan ruimte en  substantie.

Ook als hij het 'hoogste zijnde' genoemd wordt in de zin van het 'volmaaktste' en het 'machtigste' zijnde, is deze situatie niet veranderd. Toegepast op God worden superlatieven tot diminutieven...

Telkens als oneindige of onvoorwaardelijke macht en betekenis aan het hoogste zijnde worden toegekend, heeft het opgehouden een zijnde te zijn en is het het zijn zelf geworden'.

God is datgene 'wat de wereld oneindig overstijgt'.

Het begrip van God is niet het begrip van 'iets of iemand die zou kunnen bestaan of niet bestaan'.

Zoals Demea verdedigt Tillich de stelling, dat de woorden die wij op mensen toepassen, niet in hun letterlijke betekenis kunnen toegepast worden op God, daar God van al het eindige zo ver verwijderd is...

Er is slechts één uitspraak mogelijk met betrekking tot God, waarin wij woorden in hun 'rechtstreekse en eigenlijke', d.i. letterlijke zin gebruiken, en dat is de uitspraak dat 'God het zijn zelf is'...

'Wordt buiten deze naakte bewering van God iets gezegd, dan is het niet meer een rechtstreekse en onoverdrachtelijke uitspraak'.

Tillich zegt weliswaar op verschillende plaatsen dingen zoals 'God is liefde' of 'God leeft'.

Maar deze oordelen, evenals alle andere die aan God kenmerken toeschrijven, moeten verstaan worden als 'metaforische of symbolische' uitspraken. 'iedere concrete uitspraak omtrent God', verduidelijkt Tillich, 'moet symbolisch zijn, want een concrete uitspraak is een uitspraak die een segment van de eindige ervaring gebruikt om iets over hem te zeggen'...

Als een schrijver toegeeft dat hij een bepaald woord figuurlijk gebruikt, komt dit neer op de erkenning dat hij, in een zeer voorname zin en in een zin die van belang is voor de geschilpunten tussen metafysici en hun critici, niet meent wat hij zegt.

Het zegt ons niet automatisch, wat hij wel bedoelt of dat hij 'überhaupt' iets bedoelt.

Als Bradley bijvoorbeeld schrijft dat 'het Absolute... tot evolutie en vooruitgang ingaat', is het duidelijk dat hij de term 'ingaan' in een figuurlijke en niet in een letterlijke zin bezigt.

Maar deze constatering leert ons niet meteen, wat Bradley beweert, als hij iets beweert.

Vaak weliswaar, wanneer woorden figuurlijk gebruikt worden, maken de context of zekere bijzondere taalconventies het duidelijk, wat gezegd wordt.

Zo zou het, toen zekere historicus schreef dat 'de Monroeleer altijd gesteund heeft op de brede rug van de Britse vloot', belachelijke schoolmeesterij zijn als iemand de aanmerking maakte: 'Wat bedoelt hij in 's hemelsnaam - weet hij niet dat vloten geen ruggen hebben?'

Of wanneer iemand die in een schandaal is gewikkeld en de raad heeft gekregen uit het land te vluchten, die raad afwijst en zegt: 'Neen, ik denk dat ik blijf en de 'muziek' onder ogen zie', zou het ongerijmd zijn zijn opmerking te betwisten omdat het niet precies muziek is wat hij te horen zal krijgen.

In deze gevallen weten wij heel goed, wat de sprekers bedoelen, ofschoon zij bepaalde woorden overdrachtelijk gebruiken.

Maar wij weten dit, omdat wij de overdrachtelijke uitdrukking kunnen elimineren, omdat wij de inhoud van de bewering in niet-overdrachtelijke taal kunnen aangeven, omdat wij het letterlijke equivalent kunnen aanvoeren.

De juist aangehaalde voorbeelden zijn wat ik wil noemen 'herleidbare vormen van beeldspraak'.

Ik geef hieraan de voorkeur boven de uitdrukking 'vertaalbare vorm van beeldspraak' om reden van bepaalde dubbelzinnigheden in het gebruik van 'vertaalbaar'.

Wij zeggen soms aangaande de engelse versie van een vreemde oorspronkelijke tekst - bijv. van de Kalisch versie van de Rosenkavalier - dat zij een slechte of onjuiste vertaling is, hoewel zij in feite alle beweringen of waarheidsaanspraken van het oorspronkelijke weergeeft.

Omgekeerd spreken wij soms, zoals in het geval van de Blitzstein versie van de Drei-groschenoper, van een prachtige vertaling, ofschoon we weten dat niet alle waarheidsaanspraken van het oorspronkelijke zijn weergegeven.

In ons verband echter hebben wij alleen te maken met de weergave van beweringen of waarheidsaanspraken, en het enige wat ik bedoel als ik een beeldspraak 'herleidbaar' noem, is dat de waarheidsaanspraken van de zin waarin zij voorkomt, kunnen weergeven worden door één of meer zinnen, waarvan alle samenstellende delen gebruikt worden in hun letterlijke betekenis.

Aan Tillich nu en aan vele andere metafysici ontgaat het verschil tussen vormen van beeldspraak die in de zo juist verklaarde zin herleidbaar zijn, en andere die dit niet zijn.

Wanneer een taalzin een onherleidbare beeldspraak bevat, dan volgt onmiddellijk dat de zin geen cognitieve betekenis heeft, dat zij onbegrijpelijk is en geen echte bewering voorstelt.

Want wat gebeurd is, is dat de zin beroofd is van de betekenis die zij zou gehad hebben (aangenomen dat aan bepaalde andere voorwaarden eveneens voldaan was), als de uitdrukking-in-kwestie in haar letterlijke betekenis gebruikt was.

Zeggen dat de beeldspraak onherleidbaar is, is in feite zeggen, dat geen nieuwe betekenis kan aangegeven worden...

Het zal leerzaam zijn om een feitelijk geval te bekijken, waarin een filosoof juist deze reden aanvoert voor zijn beschuldiging, dat zekere uitspraken bij een andere filosoof ontbloot zijn van betekenis.

Ik bedoel Berkeley's aanval op de bewering van Locke, dat een stoffelijk substraat de zintuiglijke kwaliteiten 'ondersteunt'.

Berkeley wees eerst op de oorspronkelijke context waarin het woord 'ondersteunen' wordt ingevoerd, zoals wanneer wij zeggen dat pilaren een gebouw ondersteunen.

Vervolgens maakte hij duidelijk dat, aangezien volgens Locke het stoffelijk substraat voorstelt een 'iets, x, ik weet niet wat', welks kenmerken onbekend en in feite onkenbaar zijn, zodat men niet weet of het op enigerlei wijze gelijkt op pilaren, Locke onmogelijk het woord 'ondersteunen' kon gebruikt hebben in zijn 'gewone of letterlijke betekenis'.

'In welke betekenis dus', ging Berkeley voort, 'moet het verstaan worden? ...

Wat deze betekenis is, verklaren zij (Locke en degenen die zijn mening delen) niet'.

Berkeley besloot daaruit, dat de uitspraken in kwestie geen 'duidelijk omschrijfbare betekenis' hadden...

Om ons nu tot de metafysische theologie van Tillich te wenden, uit tal van algemene opmerkingen die hij maakt, lijkt het volkomen duidelijk, dat het Zijn zelf, ook in beginsel, ontoegankelijk is voor iemands waarneming.

In dit opzicht is het precies zoals Locke's stoffelijk substraat.

Wij beschikken niet, en kunnen ook niet beschikken, over een voorraad beweringen erover, die een letterlijke betekenis hebben en die zouden kunnen dienen als equivalenten van Tillichs 'symbolische' (overdrachtelijke) uitspraken.

De metaforen in Tillichs taalzinnen zijn m.a.w. onherleidbaar, en derhalve zijn deze zinnen, als mijn algemene redenering juist is, onbegrijpelijk...

Men zou kunnen zeggen, dat ik niet eerlijk ben geweest tegenover Tillich en andere metafysici, die zich verweren door vast te houden aan het punt dat zij bepaalde uitdrukkingen op figuurlijke of analoge wijze gebruiken.

Men zou kunnen zeggen, dat ik de klemtoon heb gelegd op de negatieve implicaties van deze stelling, op het feit dat de woorden in kwestie niet in hun letterlijke betekenis gebruikt worden, zonder recht te doen aan de positieve implicaties ervan.

Immers, zo zou men kunnen redeneren, als gezegd wordt dat een bepaald woord op 'analoge' wijze gebruikt wordt, wordt daarmee in feite te kennen gegeven dat de term een zakelijke betekenis heeft, namelijk een betekenis die in een belangrijk opzicht overeenkomt met de betekenis die hij heeft als hij in letterlijke zin wordt gebezigd.

Deze tegenwerping berust op een verwarring.

Wij moeten hier onderscheid maken tussen twee betekenissen die de uitspraak kan hebben, dat een bepaald woord op 'analoge' manier gebruikt wordt.

Dit kan in de eerste plaats betekenen niets anders dan dat het woord in kwestie niet in letterlijke zin gebruikt wordt.

Maar het kan ook neerkomen op de veel sterker bewering dat het woord iets zakelijks bedoelt en dus dat de zin waarin het voorkomt (aangenomen dat bepaalde andere voorwaarden vervuld zijn) cognitieve betekenis heeft.

Als de uitdrukking 'op analoge manier' in de eerste betekenis gebruikt wordt, dan zou ik geen ogenblik ontkennen, dat de desbetreffende woorden in een analoge zin gebezigd worden in de uitspraken van Tillich en van andere metafysici.

Maar dit is een erkenning van onschuldige aard.

Want zeggen dat woorden in déze zin analoog gebruikt worden, houdt hoegenaamd niet in, dat de uitspraken waarin zij voorkomen cognitieve betekenis hebben.

Als de uitdrukking 'op analoge manier' echter gebruikt wordt in de tweede betekenis, dan zou, zoals juist werd opgemerkt, automatisch volgen dat de uitspraken, als andere voorwaarden ook vervuld waren, cognitieve betekenis hadden; maar in dat geval zou ik ontkennen, dat de omstreden termen in de uitspraken van Tillich of van andere metafysici op analoge manier gebruikt worden.

Om de zaak heel eenvoudig te stellen: de loutere bewering dat een taalzin of enig deel ervan betekenis heeft, verleent haar uit zichzelf nog geen betekenis.

Zulk een bewering of aanspraak geeft ons niet de verzekering, dat de taalzin begrijpelijk is.

Evenzo is de bewering dat een taalzin een 'analoge' betekenis van zakelijke aard heeft, een bewéring en niet meer - zij kan vals zijn.

Als ik zeg, om een voorbeeld van Sidney Hook te gebruiken, dat de zee verbolgen is, dan heeft het woord 'verbolgen' werkelijk een zakelijke betekenis die analoog is aan de zakelijke betekenis ervan wanneer het in letterlijke zin gebruikt wordt.

Ik kan in dit geval de kenmerken van de zee opnoemen die ik bedoel, als ik haar verbolgen noem, en ik kan ook de punten van overeenkomst aangeven tussen deze kenmerken en de verbolgenheid van mensen.

Als ik echter zeg, dat het Zijn zelf verbolgen is, kan ik de kenmerken van het Zijn waar ik zogenaamd op doel, niet op een onafhankelijke manier vaststellen.

Noch zou ik de punten van overeenkomst kunnen aangeven tussen de verbolgenheid van mensen en de vermeende verbolgenheid van het Zijn zelf.

Mijn bewering dat 'verbolgen' in deze uitspraak analoog gebruikt wordt, in een betekenis van het woord 'verbolgen' die inhoudt dat het zakelijke betekenis heeft, zou vals of in elk gevalongegrond zijn.