LEVENDE
GEDACHTEN
x
OSHO
x
KRISHNAMURTI
x
MAHARISHI
x
MEHER BABA
x
SAI BABA
x
VIVEKANANDA
x
BHAGAVAD GITA
x
MYSTIEK
x
NIETZSCHE
SPINOZA
FILOSOFIE OVERIGE
x
I TJING  
x
THOMAS EVANGELIE
x
OVERIGE
x
CITATEN
x
TREFWOORDEN & LINKS
x
SITEMAP
x
HOMEPAGE

 

      FILOSOFIE: HET ABSOLUTE 

  A. VAN CANTERBURY: ONTOLOGISCH GODSBEWIJS  (1077)  

1.God bestaat waarlijk

Daarom dus, Heer, gij die inzicht aan het geloof schenkt, gun mij te begrijpen, voorzover gij weet dat het tot heil strekt, dat gij bestaat zoals wij geloven, en dat gij datgene zijt wat wij geloven.

Wij geloven namelijk dat gij iets zijt van die aard, dat men niets kan bedenken wat groter is.

Welnu, bestaat zo'n natuur niet? daar 'de dwaas in zijn hart zei: God bestaat niet'.

Maar, voorzeker, deze zelfde dwaas, als hij hoort wat ik zeg: 'iets van die aard dat men niets groters kan denken', begrijpt wat hij hoort, en wat hij begrijpt bevindt zich in zijn verstand, al begrijpt hij ook niet dat het in de werkelijkheid bestaat.

Immers, dat een zaak zich in het verstand bevindt, is niet hetzelfde als begrijpen dat deze zaak in de werkelijkheid bestaat.

Want als een schilder van te voren denkt aan hetgeen hij gaat maken, heeft hij dit weliswaar in zijn gedachte, maar wat hij nog niet gemaakt heeft, begrijpt hij nog niet als werkelijk bestaande.

Heeft hij het echter geschilderd, dan heeft hij het in zijn gedachte, maar begrijpt hij ook, dat hetgeen hij gemaakt heeft in de werkelijkheid bestaat.

Ook een dwaas zal dus moeten erkennen dat tenminste in het verstand zich iets bevindt, groter dan hetwelk niets kan gedacht worden; want als hij dit hoort, begrijpt hij het en wat begrepen wordt, bevindt zich in het verstand.

Maar ongetwijfeld, een zaak van die aard dat niets groters kan gedacht worden, kan niet enkel in het verstand bestaan.

Immers, als zij alleen in het verstand bestaat, kan men denken dat zij ook in de werkelijkheid voorkomt, wat iets groters is.

Als dus datgene 'groter dan hetwelk niets kan gedacht worden' alleen in het verstand bestaat, dan is deze zaak zelf, groter dan welke niets kan gedacht worden, van die aard dat men iets groters kan bedenken; dit echter is stellig onmogelijk.

Zonder twijfel is er dus, zowel in het verstand als in de werkelijkheid, iets van die aard dat niets groters kan gedacht worden.

2.Het niet-bestaan van God is niet te denken

En zo waarlijk bestaat dit, dat men zelfs niet kan denken dat het niet bestaat.

Want men kan denken dat iets bestaat welks niet-bestaan niet kan gedacht worden, wat groter is dan datgene welks niet-bestaan wel kan gedacht worden.

Vandaar dat, als de zaak die zodanig is dat niets groters kan gedacht worden, gedacht kan worden niet te bestaan, deze zaak zelf, groter dan welke niets kan gedacht worden, niet de zaak is groter dan welke niets kan gedacht worden; wat niet te rijmen is.

Zo waarlijk bestaat dus iets, groter dan hetwelk niets kan gedacht worden, dat ook de gedachte aan zijn niet-bestaan onmogelijk is.

En dit zijt gij, Heer, onze God.

Zo waarlijk bestaat gij dus, Heer, mijn God, dat gij niet kunt gedacht worden niet te bestaan; en met reden.

Kon immers een verstand iets bedenken dat beter was dan gij zijt, dan zou het schepsel boven de schepper uitstijgen, een oordeel vellen over de schepper; wat in hoge mate ongerijmd is.

Voorzeker, al het andere, buiten u alleen, kan ge, dacht worden niet te bestaan.

Gij alleen dus hebt van allen het zijn in de waarste en daarom volste zin, want alles wat iets anders is, bestaat niet zo waarlijk en heeft dus minder zijn.

Waarom dus 'zei de dwaas in zijn hart: God bestaat niet', terwijl het voor een redelijke geest toch zo voor de hand ligt, dat gij van alles in de volste zin bent?

Waarom anders dan omdat hij dwaas en onverstandig is?

3.Hoe de dwaas in zijn hart zei wat niet kan gedacht worden

Maar hoe zei de dwaas in zijn hart wat niet kon gedacht worden, of hoe kon hij niet denken wat hij zei in zijn hart?, daar in zijn hart zeggen en denken hetzelfde is.

Als hij echter, of sterker, aangezien hij waarlijk het zowel gedacht heeft, omdat hij het zei in zijn hart, als het niet in zijn hart gezegd heeft, omdat hij het niet kon denken, dan is het niet slechts op één manier dat men iets in zijn hart zegt of denkt.

Op de ene manier denkt men een zaak, wanneer men het woord dat haar aanduidt verstaat; op een andere manier, wanneer men datgene wat de zaak zelf is begrijpt.

Op de eerste manier nu kan men denken, dat God niet bestaat; geenszins echter op de tweede manier.

Immers, niemand die begrijpt wat God is, kan denken dat God niet bestaat, ofschoon hij deze woorden - zonder enige of met een vreemde betekenis - zegt in zijn hart.

God immers is datgene, groter dan hetwelk men niets kan denken.

Wie dit wel verstaat, begrijpt ongetwijfeld dat het op zulk een wijze bestaat, dat het niet kan gedacht worden niet te bestaan.

Wie derhalve begrijpt dat God op deze wijze bestaat, kan niet denken dat hij niet bestaat.

Goede Heer, ik dank u; ik dank u omdat wat ik eerst door uw gave geloofde, nu zodanig door uw verlichting begrijp dat, als ik niet zou willen gelóven dat gij bestaat, ik niet bij machte zou zijn het niet in te zien.

4.God is alles wat te zijn beter is dan het niet te zijn

Wat zijt gij derhalve, Heer God, groter dan wie niets kan gedacht worden?

Maar wie anders zijt gij dan degene die als de allerhoogste en als de enige die uit zich zelf bestaat, al het andere gemaakt heeft uit niets?

Immers, al wat dit niet is, is minder dan hetgeen men zou kunnen denken; maar dit kan men van u niet denken.

Welk goed ontbreekt dus aan het hoogste goed, door welks toedoen alle goed bestaat?

Gij zijt derhalve rechtvaardig, waarachtig, gelukkig, en alles wat te zijn beter is dan het niet te zijn; want het is beter rechtvaardig dan niet rechtvaardig te zijn, gelukkig dan niet gelukkig te zijn.