|
GESCHIEDENIS VAN DE FILOSOFIE
PANTANJALI: YOGA Toch onderscheidt zich de metafysica
van de yoga in een principieel punt van de sankhya: zij kent een persoonlijke god. Daar echter het feitelijke
wereldverloop, evenals in het sankhya, door het polaire tegenspel van purusja's en
Prakriti wordt verklaard, kan deze god geen schepper en wereldbestierder zijn. Hij is in zekere zin de opperste, en
tegelijk de enig zuivere purusja's, die van eeuwigheid af vrij is van alle verstrikkingen
in prakriti, en alwetend. In de praktische yogaleer neemt hij
dientengevolge geenszins een centrale positie in. De voornaamste teksten van de yoga
zijn de 194 yoga-sutra's, die aan een zekere Pantanjali worden toegeschreven. Yoga betekent letterlijk 'juk' (ook
tymologisch met ons woord juk verwant), dat wil zeggen zelftucht, discipline
(oorspronkelijk was het wel een magische 'binding' van de machten buiten ons).
De aan deze leer ten grondslag
liggende voorstelling dat de mens dat de mens door een bepaald stelsel van ascetische
oefeningen, door meditatie en concentratie het diepste inzicht, losmaking van de wereld en
verlossing kan bereiken, vindt men ook bij andere volken; zij speelt ook reeds in de
Vedische literatuur en in de Oepanisjaden een rol. Het is een lange, moeizame weg die
aan de yogin wordt gewezen, aan het einde waarvan hij verlossing van lijden en
wedergeboorte zal erlangen. In jarenlange geduldige
zelfoverwinning moet hij de volgende acht trappen doorlopen: 1. Tucht: deze omvat niet-schade
toebrengen (ahimsa, zoals in jainisme en boeddhisme), waarachtigheid, kuisheid, opgeven
van alle zelfzucht en verzaking van alle stoffelijke belangen. 2. Zelftucht: deze bestaat in het in
acht nemen van de vijf geboden: reinheid (lichamelijke en geestelijke), soberheid,
ascese,studie en Godgelatenheid. 3. Het juiste zitten(asana); hier
worden bepaalde, tot in bijzonderheden gaande voorschriften gegeven voor die manieren van
zich neerzetten, die de beste voorwaarde voor de meditatie geven. In een tekst van de
Bhagavad-Gita lezen wij: 'Op een reine plaats richtte hij zich
een eigen vaste zitplaats op, noch te hoog, nog te laag, bedekt met een kleed, een
antilopenhuid of heilig gras over elkander.
Laat hij daar, na zijn denkvermogen
op een punt samengetrokken te hebben, met beheersing van gedachten en zinsverrichtingen op
zijn zitplaats zitten en eenheidsstreving betrachten tot reiniging van zijn zelf. Lichaam, hoofd en nek recht houdend,
onbeweeglijk en vast kijkend naar de punt van zijn neus, zie hij geen richting uit. Hij zit zelf in rust, zonder vrees,
standvastig in de gelofte van brahmanenleerling, met onderworpen denkvermogen, de eenheid
betrachtend...' 4. Regeling van de adem: vaste regels
voor de in- en uitademing en voor het inhouden van de adem. 5. Het losmaken van de zintuigen van
alle uiterlijke voorwerpen. 6. Concentratie van de gedachte op
een enkel object, onder uitsluiting van alle andere. 7. Meditatie: een nog diepere concentratie, waarbij het denken geheel door het gekozen object wordt vervuld. Als hulpmiddel hiervoor wordt de
herhaling van de heilige lettergreep 'AUM' aanbevolen. 8. Verrukking en volkomen opgaan, de hoogste trap: de geest verliest het bewustzijn van zichzelf als een afzonderlijk wezen. De yogin verkrijgt een zalig en goddelijk inzicht in de oergrond van de wereld. Geen woorden kunnen deze gelukzalige toestand (evenmin als trouwens de gehele yoga-ervaring) voor diegene beschrijven, die hem zelf niet deelachtig wordt.
|