LEVENDE
GEDACHTEN
x
OSHO
x
KRISHNAMURTI
x
MAHARISHI
x
MEHER BABA
x
SAI BABA
x
VIVEKANANDA
x
BHAGAVAD GITA
x
MYSTIEK
x
NIETZSCHE
SPINOZA
FILOSOFIE OVERIGE
x
I TJING  
x
THOMAS EVANGELIE
x
OVERIGE
x
CITATEN
x
TREFWOORDEN & LINKS
x
SITEMAP
x
HOMEPAGE

 

      GESCHIEDENIS VAN DE FILOSOFIE     

  PANTANJALI: YOGA  

Toch onderscheidt zich de metafysica van de yoga in een principieel punt van de sankhya: zij kent een persoonlijke god.

Daar echter het feitelijke wereldverloop, evenals in het sankhya, door het polaire tegenspel van purusja's en Prakriti wordt verklaard, kan deze god geen schepper en wereldbestierder zijn.

Hij is in zekere zin de opperste, en tegelijk de enig zuivere purusja's, die van eeuwigheid af vrij is van alle verstrikkingen in prakriti, en alwetend.

In de praktische yogaleer neemt hij dientengevolge geenszins een centrale positie in.

De voornaamste teksten van de yoga zijn de 194 yoga-sutra's, die aan een zekere Pantanjali worden toegeschreven.

Yoga betekent letterlijk 'juk' (ook tymologisch met ons woord juk verwant), dat wil zeggen zelftucht, discipline (oorspronkelijk was het wel een magische 'binding' van de machten buiten ons).

De aan deze leer ten grondslag liggende voorstelling dat de mens dat de mens door een bepaald stelsel van ascetische oefeningen, door meditatie en concentratie het diepste inzicht, losmaking van de wereld en verlossing kan bereiken, vindt men ook bij andere volken; zij speelt ook reeds in de Vedische literatuur en in de Oepanisjaden een rol.

Het is een lange, moeizame weg die aan de yogin wordt gewezen, aan het einde waarvan hij verlossing van lijden en wedergeboorte zal erlangen.

In jarenlange geduldige zelfoverwinning moet hij de volgende acht trappen doorlopen:

1. Tucht: deze omvat niet-schade toebrengen (ahimsa, zoals in jainisme en boeddhisme), waarachtigheid, kuisheid, opgeven van alle zelfzucht en verzaking van alle stoffelijke belangen.

2. Zelftucht: deze bestaat in het in acht nemen van de vijf geboden: reinheid (lichamelijke en geestelijke), soberheid, ascese,studie en Godgelatenheid.

3. Het juiste zitten(asana); hier worden bepaalde, tot in bijzonderheden gaande voorschriften gegeven voor die manieren van zich neerzetten, die de beste voorwaarde voor de meditatie geven. In een tekst van de Bhagavad-Gita lezen wij:

'Op een reine plaats richtte hij zich een eigen vaste zitplaats op, noch te hoog, nog te laag, bedekt met een kleed, een antilopenhuid of heilig gras over elkander.

Laat hij daar, na zijn denkvermogen op een punt samengetrokken te hebben, met beheersing van gedachten en zinsverrichtingen op zijn zitplaats zitten en eenheidsstreving betrachten tot reiniging van zijn zelf.

Lichaam, hoofd en nek recht houdend, onbeweeglijk en vast kijkend naar de punt van zijn neus, zie hij geen richting uit.

Hij zit zelf in rust, zonder vrees, standvastig in de gelofte van brahmanenleerling, met onderworpen denkvermogen, de eenheid betrachtend...'

4. Regeling van de adem: vaste regels voor de in- en uitademing en voor het inhouden van de adem.

5. Het losmaken van de zintuigen van alle uiterlijke voorwerpen.

6. Concentratie van de gedachte op een enkel object, onder uitsluiting van alle andere.

7. Meditatie: een nog diepere concentratie, waarbij het denken geheel door het gekozen object wordt vervuld.

Als hulpmiddel hiervoor wordt de herhaling van de heilige lettergreep 'AUM' aanbevolen.

8. Verrukking en volkomen opgaan, de hoogste trap: de geest verliest het bewustzijn van zichzelf als een afzonderlijk wezen.

De yogin verkrijgt een zalig en goddelijk inzicht in de oergrond van de wereld.

Geen woorden kunnen deze gelukzalige toestand (evenmin als trouwens de gehele yoga-ervaring) voor diegene beschrijven, die hem zelf niet deelachtig wordt.