|
GESCHIEDENIS VAN DE FILOSOFIE
PARMENIDES: HET ZIJN In zijn, slechts in
fragmenten bewaart gebleven leerdicht, worden waarheid en weten aan de ene kant,
schijn en voorstelling aan de andere kant tegenover elkaar gesteld. Werkelijk weten verkrijgt
men slechts langs de weg van de rede. Deze echter leert dat
alleen een Zijn, geen Niet-zijn kan gedacht worden. 'Kom dan, ik ga u
verkondigen - luister en neem het ter harte - welke wegen tot vorsing alleen
voor het denken zich openen, d'een dat het zekerlijk
IS, en ondenkbaar dat het niet Zijn zou: dat is de weg van klare
overtuiging, de Waarheid verzelt haar, d'andere dat het niet
IS, ja dat het noodwendig niet Zijn moet: Dat is een kwalijk
begaanbaar pad, voor de geest niet te volgen; want wat niet is, dat
kunt gij noch kennen - het is onuitvoerbaar - noch handelen - noch beduiden.'
Het
Zijnde moet daarbij ruimtelijk gedacht worden: geloochend wordt dus de
mogelijkheid van een ledige ruimte. Beweging evenwel
vooronderstelt steeds een Niet-Zijnde - want, zal een lichaam zich naar een
bepaalde plaats bewegen, dan moet daar eerst een ledige ruimte, een niets dus,
geweest zijn. Hetzelfde geldt, indien men ontwikkeling en worden als werkelijkheid aanvaardt - want dat wat 'worden' gaat, 'is' tevoren nog niet. Hieruit trekt Parmenides de
koene gevolgtrekking dat in werkelijkheid er noch worden, noch beweging kan
bestaan en dat het enig denkbare is een onveranderlijk durend Zijn. Maar indien het Zijnde
alles vervult, kan er ook geen tegenover het Zijnde staand denken zijn. Integendeel: 'denken en Zijn toch is een en hetzelfde'. De zintuigen, die ons een wereld van gestadig worden en verworden voortoveren, zijn bedrieglijk; zij zijn de bron van alle dwaling.
|