LEVENDE
GEDACHTEN
x
OSHO
x
KRISHNAMURTI
x
MAHARISHI
x
MEHER BABA
x
SAI BABA
x
VIVEKANANDA
x
BHAGAVAD GITA
x
MYSTIEK
x
NIETZSCHE
SPINOZA
FILOSOFIE OVERIGE
x
I TJING  
x
THOMAS EVANGELIE
x
OVERIGE
x
CITATEN
x
TREFWOORDEN & LINKS
x
SITEMAP
x
HOMEPAGE

 

      FILOSOFIE: LEER DER GROTE DENKERS 

  PLATO: DE ETHICA  

De ethica van Plato is, evenals die van de, tot een vorige generatie behorende wijsgeer Demokritos, eudaimonistisch, d.w.z. als het hoogste goed op aarde, als het doel, waar men in dit leven naar streven moet, wordt de gelukzaligheid, de eudaimonie geprezen.

Maar ook Plato zoekt dit geluk, evenmin als zijn voorgangers, in zinnelijke genietingen; het redelijk inzicht in de eigenlijke waarde van de nagestreefde dingen, geeft ook bij hem in alle gevallen de doorslag.

Bij het bepalen van de waarachtige goederen speelt, vooral in de dialogen van zijn rijpe mannenjaren, de Ideeënleer een hoofdzakelijke rol: alleen door in de geest te verwijlen in de wereld van de Ideeën, alleen door te leven in dit bovenzinnelijk, zuiver geestelijk rijk, kan de mens zich een blijvend en waarachtig geluk verschaffen.

Tegenover de zinnelijke wereld neemt hij een wisselend standpunt in, al naar gelang hij haar in positief of in negatief verband beschouwt met de wereld van de Ideeën.

De wereld van de zintuiglijke waarneming is een middel om naar het ideale omhoog te stijgen, inzoverre zij een representatie, een spiegeling van deze hogere wereld is (optimisme); inzoverre zij echter als wereld van schijn zich in tegenspraak bevindt tot de wereld van de volle realiteit, van de Ideeën; inzoverre zij de mens misleidt door hem schijn voor werkelijkheid te bieden, is zij voor het leven-in-gelukzaligheid hinderlijk (pessimisme).

De mens, die het Hoge heeft leren kennen, heeft het onvermijdelijk lief en verlangt niets anders dan te klimmen.

Nu heeft de ziel, voor haar geboorte, voor haar kluistering in het lichaam, de Ideeën geschouwd en lief gekregen, aan de dingen van de zintuiglijke wereld wordt de herinnering aan deze ideale beelden wakker, de liefde, de Eros ontwaakt in hem en dwingt hem tot stijgen naar de hoogte, naar de Ideeënatmosfeer.

Zo neemt de Eros zijn uitgangspunt bij de zinnelijkheid, bij het stoffelijke, om zich stilaan, groeiend en louterend, meer en meer te vergeestelijken.

Diotma spreekt:Zover kunt ook gij, Sokrates, misschien in de geheimen dienst van de Liefde (de Eros) worden ingewijd; of gij echter rijp zijt voor de opperste schouwing en hoogste wijding, waarvan al het overige slechts de voorbereiding is, weet ik niet. Beproef dus mij te volgen, indien ge kunt. Want wie hier op de juiste manier te werk wil gaan, moet vroeg beginnen de mooie lichamen na te gaan ..., hij moet een mooi lichaam beminnen en daaraan mooie woorden ontlokken, dan echter zal hij inzien, dat de schoonheid van het ene lichaam verwant is met die van het andere lichaam, ... en hij zal de schoonheid van alle lichamen voor één en dezelfde gaan beschouwen. Dit ondervindend zal hij alle schonen lichamen beminnen en niet meer aan één enkel lichaam de voorkeur geven. Doch daarna zal hij de zielenschoonheid voor vereringswaardiger gaan houden dan de lichaamsschoonheid en hij zal in deze zielen gedachten wekken, die de jongelingen edeler en bekwamer maken. Van de leiding moet hij overgaan naar de waarachtige inzichten, opdat hij ook de schoonheid van het waarachtige weten leerde kennen. En daar zal hij het Schonen reeds in de veelheid aanschouwde, zal hij zijn ijver in de dienst van dit Schone niet meer aan een enkeling wijden, gemeen en kleingeestig denkend, maar op de wijde zee van de Schoonheid zich begevend en uitziend, vele en schone woorden, prachtige woorden spreken en gedachten uiten in overvloeiende liefde tot de Wijsheid, tot hij, hierin gesterkt en gegroeid Ene Kennis aanschouwt, die Enige, die bij deze aanschouwing past. (Symposion).

De eerste voorwaarde, de onvermijdelijke vooropstelling is de deugd.

Ten opzichte van deze staat Plato in den beginne geheel op het intellectualistische standpunt van Sokrates: deugd is weten, ondeugd is onwetendheid, gebrek aan inzicht in het waarachtig goede.

Wie het goede kent, kan niet dwalen; wie de Ideeën lief heeft, streeft naar het Goede; wie in de wereld van de Ideeën leeft, kan niet slecht zijn.

In zijn Staat zet Plato dan zijn leer van de vier hoofddeugden uiteen: de wijsheid is de deugd van de rede (zij staat het hoogst), dan volgen de dapperheid, de bezonnenheid en de rechtvaardigheid.

Evenals bij Pythagoras ligt bij Plato de nadruk op de theoretische bezinning, op het streven naar het ideenbezit als zijnde de edelste levensvorm.

De wijsgeer is de man, die het schouwspel van alle tijden en van alle bestaan bespiegelend gade slaat en daardoor zichzelf bevrijdt van alle hartstochten en onedele verlangens.

Hij heeft de moeilijke opgang volbracht uit de duistere holte van het schijn-weten, waarin het overgrote deel van de mensheid huist, waarin zij slechts de schaduwen van de ware werkelijkheid aanschouwt.

Edoch, leven, wordt door Plato, tevens nadrukkelijk op de sociale taak van de wijsgeren, op hun werk voor het praktische leven gewezen.

Zij moeten telkens opnieuw in de holte afdalen om hun medemensen, zelfs tegen hun wil, op de weg naar het licht van de waarheid en van de ware werkelijkheid te geleiden.