|
FILOSOFIE: LEER DER GROTE DENKERS PLATO : DE GODSLEER Boven de mens staande, bezielde wezens: de gesterntengoden, de aarde en de wereld-als-geheel, evenzo de Wereldvormer (Demiourgós) en de, zich tussen de godheden en mensen bewegende daimonen. Zo culmineert zijn zielsleer vanzelf in theologie: Toen de Vader (die haar geschapen had) begreep dat deze wereld, evenbeeld van de eeuwige Goden, zich bewoog en leefde, verheugde hij zich zeer en in zijn vreugde dacht hij na over de middelen om haar nog gelijkende te maken aan haat evenbeeld ... Daarom heeft de Schepper zich moeite gegeven een beweeglijke nabootsing van de Eeuwigheid te geven, en, de Hemel construerend heeft hij van deze éne en onbeweeglijke Eeuwigheid dit eeuwige beeld gemaakt, dat zich ontplooit volgens de wet van de getallen, het ding dat wij noemen: de Tijd. En inderdaad, de dagen en de nachten, de maanden en de jaargetijden bestonden niet, vóór de Hemel er was. Want zij alle zijn onderverdelingen van de Tijd ... Kortom, de Tijd is tezamen geboren met de Hemel, samen geboren zullen zij samen ondergaan, want hij is naar het voorbeeld van de eeuwige substantie gemaakt op zulk 'n manier, dat hij, naar vermogen, het best op zijn voorbeeld geleek. Want het voorbeeld is een wezen voor alle eeuwigheid en de Hemel, sedert het begin en in alle vervolg: was, is en zal zijn (Timaios)'. De hoogste ziel, God, is niet alleen de opperster bron van alle beweging, zij is tevens het hoogste Goed , d.i de Idee van het Goede. Want al sluit zich Plato, evenals Sokrates, in 't algemeen eng bij het gangbare Griekse polytheďsme aan en al heeft hij zijn Godsleer ook nergens expliciete uiteengezet, (zodat menige vraag, in 't bijzonder naar het verband tussen de hoogste Godheid en de Ideeën, onbeantwoord blijven moet), zo mag men toch op goede gronden aannemen, dat hij deze hoogste Godheid met de Idee van het Goede identificeerde, al leert hij het ook nergens uitdrukkelijk. Wel brengt Plato in de Philebos en de Wetten, tegenover de methode van de zuiver mechanische natuurverklaring, (in de trant van Leukippos en Demokritos) bewijzen voor het bestaan van een, de wereld regerende geest en van goden in 't algemeen naar voren , maar hij sluit de ogen toch geenszins voor het feit, dat, ondanks een almachtige, hoogste God (de Demiourgós) de wereld maakte, deze zoveel slechtheid en boosheid in zich bergt. God kan niet, direct tenminste, de oorzaak zijn van alle dingen (dus ook van het kwaad), - dit ware blasfemie, doch van de andere kant is het dan geenszins gemakkelijk het juiste verband te ontdekken, waarin de menselijke zielen tot de Goddelijke Wereldziel staan. In de Timaios poogt hij een verklaring te geven: de ziel van de wereld en van alle andere zielen, zowel de menselijke als die van de goden en halfgoden, zijn het werk, de schepping van de Demiourgós, van de wereldvormer. In wezen zijn zij wel niet onvergankelijk, want alles wat een aanvang nam, kan ook een einde nemen, doch praktisch gesproken zijn zij inderdaad onsterfelijk, daar God alle dingen uit zuivere goedheid maakte en wenste, dat alles zo goed als maar mogelijk zou zijn. Deze goedheid duldt niet, dat God zou vernietigen, wat hij eens schiep. Hij, die deze wereld schiep sprak aldus:'Goden, zonen van de Goden, waarvan ik de Schepper ben, en van de werken, waarvan ik ben de Vader gij zijt geboren door mij en onvergankelijk zijt gij, inzoverre ik u niet zou willen vernietigen. Want, hoewel al het geschapene vergankelijk is, de eenheid te willen breken van wat harmonisch verenigt en schoon is, ware de daad van de boze. Dus, hoewel en doordat gij werd geboren, zijt gij niet geheel sterfelijk, maar ook niet geheel onsterfelijk. In de Wetten verbinden zich met voorstelling de bewijzen voor een, de mensen ten goede komende, goddelijke voorzienigheid en voor de onomkoopbaarheid der goden ten opzichte van offers en gebeden. In overeenstemming met de traditionele godsopvatting van de Ionische filosofen, in 't bijzonder van Xenophanes, bestrijdt Plato de anthropopathische, menselijk-al-te-menselijke voorstellingen van het volksgeloof en bereidt hij een zuiver filosofisch theďsme, een wijsgerig gelouterde religie voor, die, ten dele, door het Christendom zal worden overgenomen en door de christelijke apologeten in een dogmatische Godsleer zal worden omgezet - en verwaterd.
|