LEVENDE
GEDACHTEN
x
OSHO
x
KRISHNAMURTI
x
MAHARISHI
x
MEHER BABA
x
SAI BABA
x
VIVEKANANDA
x
BHAGAVAD GITA
x
MYSTIEK
x
NIETZSCHE
SPINOZA
FILOSOFIE OVERIGE
x
I TJING  
x
THOMAS EVANGELIE
x
OVERIGE
x
CITATEN
x
TREFWOORDEN & LINKS
x
SITEMAP
x
HOMEPAGE

 

      GESCHIEDENIS VAN DE FILOSOFIE   

  PLOTINUS: PANTHEISME  

Plotinus en de andere neoplatonici beschouwen zich, de naam duidt het reeds aan, niet als schepper van een nieuw stelsel, maar alleen als getrouwe volgelingen en uitleggers van Plato: aan diens leer willen zij de haar toekomende plaats geven.

In werkelijkheid echter bouwen zij een eigen stelsel, dat weliswaar in zeer nauwe betrekking staat tot dat van Plato, maar dat zich daarvan toch principieel onderscheidt, doordat al het individuele in trapsgewijze volgorde uit de ene, laatste oergrond van alles voorkomt en er ook weer toe wederkeert.

'Wat is het toch dat gemaakt heeft dat de zielen God hun vader vergaten en, terwijl zij toch aan hem deel hebben en geheel hem toebehoren, noch zichzelf, noch hem meer kennen?

Het begin van het kwaad voor hen was de triestheid, de zucht naar geboorte, de eerste tweeheid en het zichzelf willen zijn.

Daar zij zich vol vreugde overgaven aan deze drift naar het zelf, renden zij in tegengestelde richting en, op het verst verwijderde punt beland, weten zij zelfs niet meer dat zij van daar stammen: evenals kinderen, vroeg van hun ouders weggerukt en lange tijd ver van hen opgevoed, zichzelf en hun vader niet kennen.

Daar zij noch hem, noch zichzelf in hun wezen zien, verlagen zij zich door miskenning van hun oorsprong; zij hechten waarde aan de andere dingen, en bewonderen al het andere meer dan de eigen natuur; zij staren met verbazing daarnaar en terwijl zij er aan gekleefd zijn, scheuren zij zich met minachting los van datgene wat zij hebben prijsgegeven: bijgevolg ligt de oorzaak van hun volstrekte onwetendheid aangaande God in hun hoogschatting van de dingen hier en de verlaging van zichzelf.

Derhalve moet het betoog tegen hen die zich in die toestand bevinden tweeledig zijn, indien men hen tenminste wil terugbrengen naar de tegengestelde zijde en naar hun oorsprong, om hen op te voeren tot het hoogste, het Ene en Eerste...'

Deze inleidende gedachten uit de vijfde Enneade doen duidelijk het boven geschetste grondbeginsel zien, dat overigens verwant is aan de leer van Philo van Alexandrie en door deze ook beïnvloed is.

Het Ene, het Eerste, het Eeuwige, het Hoogste, het Goede, het Opperste Goede, of hoe ook Plotinos het goddelijk wezen aanduidt, staat voor hem, nog krasser dan bij Philo, boven alle tegenstellingen en ontrekt zich aan alle begrip.

Niet alleen dat het - zoals bij Philo - zijn waardigheid te kort zou doen, indien het met de materie in onmiddellijke aanraking kwam, het is zelfs volkomen onvoorstelbaar dat hij ooit iets zou kunnen 'werken' of begeren: hij is immers in zichzelf volmaakt en in eeuwige rust.

Dat wil dus zeggen dat de wereld niet door een wilsdaad van God geschapen kan zijn.

Maar hoe dan?

Het hoogste wezen 'stroomt als het ware over en zijn overvolheid brengt het andere voort'.

Zoals de zon warmte uitstraalt, zonder daarbij iets van haar substantie in te boeten, zo straalt het hoogste wezen in zekere zin een afschijnsel of afschaduwing van zichzelf uit, de bestaande wereld.

Deze uitstraling (emanatie) geschiedt trapsgewijze.

Er is een rangorde in de verschillende zijnssferen, al naar gelang hun meerdere of mindere nabijheid bij het Ene.

buiten en boven alle tijd liggend proces - is de Geest.

De goddelijke geest is dus - evenals bij Philo - niet God zelf.

Deze staat boven en buiten hem.

De Geest is het geheel van alle, in platonische zin begrepen, Ideeën. De volgende uitstraling is de wereldziel, de wereld van het psychische.

Tussen deze wereld en die van de materie, die als de meest onvolkomene, van het Ene verst verwijderde verschijningsvorm van het goddelijke, ja als het volstrekt duistere en kwade wordt voorgesteld, staan als overgang de individuele zielen.

Plotinos beschrijft de verhouding van de individuele zielen tot de wereldziel op een wijze die sterk doet denken aan de Indische Brahman-Atman-leer.

Hij zegt namelijk dat de wereldziel in haar geheel in elke ziel tegenwoordig is.

Elk draagt als het ware het gehele heelal in zich.

'Laat daarom elke ziel allereerst dit bedenken dat zij zelf het was, die alle wezens schiep door hun het leven in te blazen, alle wezens welke de aarde onderhoudt en de zee en alle die in het luchtruim en in de hemel zijn, de goddelijke gesternten; Dat zij zelf het was, die de zon en deze onmetelijke hemel schiep, het al ordenden en het al rondvoert in ordelijke regelmaat, terwijl zijzelf een hoger natuur is dan wat zij ordent en beweegt en waaraan zij het leven geeft.'

De ethiek van Plotinos en zijn leer aangaande de mens volgt geheel uit deze opvatting uit het Oerwezen en de goddelijke oorsprong van de ziel.

Het hoogste doel van de mens, zijn gelukzaligheid, bestaat daarin, dat zijn ziel zich met het goddelijke, waaruit zij is voortgekomen, weder verenigt.

De vier platonische deugden worden door Plotinos als zodanig herkend, doch vormen slechts de onderste trede op de weg, die tot dit doel voert.

De eigenlijke weg zelf is een geestelijk proces, en leidt niet naar buiten, maar naar het diepste innerlijk van de mens.

Het wijsgerig denken in zijn technische vorm, de dialectiek, is een hogere trap, maar niet de hoogste trap van vervolmaking.

Deze hoogste trap bestaat in de volkomen inkeer tot onszelf, dat wil zeggen in het goddelijke, dat in ons is, ja dat wijzelf zijn.

Hij doet ons uitstijgen boven alle denken en bewustzijn, tot een toestand van zalige verrukking, waarin wij, bevrijd van alle bewustzijn, een zijn met het Ene.

Wij vinden zo bij Plotinos een mystieke leer: de van zichzelf ontledigde, onmiddellijke vereniging met het goddelijke.

Een dergelijke mystiek was de voorafgaande Griekse wijsbegeerte volkomen vreemd.

Zij is daarentegen innig verwant met de fundamentele trek van de Indische filosofie.

Het is onwaarschijnlijk dat Plotinos hiervan kennis heeft genomen. Volgens het bericht van zijn leerling heeft hij zich wel bij een veldtocht tegen de Perzen aangesloten met het uitdrukkelijke vooropgezette doel de Indische filosofie te leren kennen.

De veldtocht evenwel mislukte en Plotinos moest onverrichter zake terugkeren.

Zijn bedoeling toont echter, dat hij in ieder geval van gindse geestelijke wereld moet hebben gehoord en er zoveel waarde aan moet hebben toegekend, dat hij de gevaarvolle reis op zich wilde nemen om er kennis mede te maken.

Mystiek zullen wij overal daar aantreffen, waar met de gedachte van de wezenlijke eenheid van de menselijke ziel met het goddelijke ernst gemaakt wordt: Voor Plotinos bij de Indiërs, na hem bij de grote mystici van de christelijke middeleeuwen.