|
GESCHIEDENIS VAN DE FILOSOFIE
PROTAGORAS: DE EENHEID DER TEGENDELEN 'De mens is de maat van alle dingen,
van het zijnde voor het zijn, van het niet-zijnde voor het niet-zijn'. Daarmede wil hij zeggen: er bestaat
geen volstrekte waarheid, slechts betrekkelijke; geen objectieve, maar slechts
subjectieve, juist voor de mens. Protagoras schijnt zijn stelling in
die zin bedoeld te hebben, dat niet 'de' mens de maat is - dat zou immers nog een
soort algemene maatstaf zijn - maar de willekeurige mens, hier of daar, die een uitspraak
doet.
Diezelfde uitspraak kan de ene keer
waar, de andere keer onwaar zijn, al naar de persoon door wie en de omstandigheden
waaronder de uitspraak gedaan wordt. Om deze leer te staven beroept
Protagoras zich zowel op het 'eeuwig vervlieten' van Herakleitos als op diens stelling van
de eenheid der tegendelen. Deze sepsis van Protagoras sloot
zelfs de godsdienst niet uit. Een van zijn geschriften zou naar
verluidt begonnen zijn met de stelling: 'Van de goden kan ik niet weten of zij zijn, noch
of zij niet zijn; er is namelijk veel wat verhinderd dit te weten, de duisternis en het
feit dat het leven van de mens kost is. Protagoras werd van goddeloosheid aangeklaagd en uit Athene verbannen.
|