|
GESCHIEDENIS VAN DE FILOSOFIE
PYTHAGORAS: HARMONIE DER SFEREN De pythagorische leer ziet in de
getallen de bouwstenen van de wereld en in getallen is ook het geheim van het heelal
besloten. Elk van de grondgetallen van 1 tot 10
heeft zijn bijzondere kracht en betekenis, vooral het 'volmaakte' getal 10. De harmonie van de wereld -
Pythagoras was de eerste die de wereld een 'kosmos', geordend geheel, noemde - berust
daarop dat alles in haar naar getalverhoudingen gevormd is. Dat bewijst Pythagoras in de eerste
plaats in de muziek. Hij schijnt het eerst de harmonische
samenklank van de tonen en de trappen van de toonladder op getalverhoudingen te hebben
herleid, wel niet hun trillingsgetal, maar de lengte van de klinkende snaren. Deze muzikale opbouw vond Pythagoras
terug in het heelal. Zoals elk bewegend lichaam een geruis
veroorzaakt dat van zijn grootte en de snelheid van zijn beweging afhangt, zo ontlokken
ook de hemellichamen bij het doorlopen van hun baan aan de ruimte een ononderbroken
doorklinkende, en daarom door ons niet waargenomen 'harmonie der sferen', dat wil zeggen
een naar de verhouding der intervallen geordende samenklank. Deze mooie opvatting van de (muzikaal
gedachte) harmonie van het heelal is sedert P. niet alleen als dichterlijk beeld, maar ook
in de natuurkundige en sterrenkundige wetenschap herhaaldelijk weer opgedoken. De grote Kepler heeft er een boek aan gewijd. In de nieuwste tijden schijnen
verwante gedachten steeds meer veld te winnen. Wij zien dat P. het geheim van de
wereld niet, zoals de Milisiers, in een stoffelijk oerbeginsel zoekt, maar in een
oerwet, in de onveranderlijke getalmatige verhoudingen namelijk tussen de
bestanddelen van de wereld. Wie het periodiek systeem van de
elementen en zijn interpretatie door de moderne natuurwetenschap kent, moet deze gedachte
wel als een geniale intuïtie, op onze kennis vooruitlopend, beschouwen. Met de getallenleer zijn bij P.
diepreligieuze en mystieke voorstellingen, waarschijnlijk van Oosterse oorsprong,
verbonden, in het bijzonder een, met het Indische sterk verwant, geloof aan de
zielsverhuizing. Volgens deze maakt de onsterfelijke
ziel van de mens een lang louteringsproces door in steeds hernieuwde belichamingen,
waarbij zij ook de dierlijke gestalte kan aannemen. In verband daarmede staat, evenals in
India, het gebod geen dier te doden of te offeren en zich van dierlijk voedsel te
onthouden. Daar als doel van het leven wordt aangezien de ziel door reinheid en vroomheid van de kringloop der wedergeboorten te verlossen, vertoond ook de pythagorische ethiek met India verwante trekken: zelftucht, ingetogenheid, onthouding staan in het middelpunt.
|