LEVENDE
GEDACHTEN
x
OSHO
x
KRISHNAMURTI
x
MAHARISHI
x
MEHER BABA
x
SAI BABA
x
VIVEKANANDA
x
BHAGAVAD GITA
x
MYSTIEK
x
NIETZSCHE
SPINOZA
FILOSOFIE OVERIGE
x
I TJING  
x
THOMAS EVANGELIE
x
OVERIGE
x
CITATEN
x
TREFWOORDEN & LINKS
x
SITEMAP
x
HOMEPAGE

 

      FILOSOFIE: HET ABSOLUTE 

  C.J. DUCASSE: WILLIAM JAMES' RELIGIEUS PRAGMATISME (1953)  

Het schijnt een feit te zijn, dat iemand, door zich opzettelijk in een psychologisch gunstige omgeving te plaatsen, en door opzettelijk te handelen zoals hij zou handelen, indien hij een bepaald geloof of ongeloof had, wat hij in feite niet heeft maar wel wenst te hebben, - er soms in kan slagen, zich dit eigen te maken.

De vraag die wij ons moeten stellen, zoals W. K. Clifford deed in zijn essay 'The Ethics af Belief', is evenwel of het niet, intellectueel gezien, immoreel is zo te handelen.

Is geloof of ongeloof in iets, zonder bewijsgrond voor de waarheid of valsheid ervan, niet altijd een schandelijk verraad aan de plichten, welke de mens zijn opgelegd door zijn vermogen om waar te nemen, te onderscheiden, en te redeneren ?

Het schijnt de schrijver van deze regels toe, dat deze vraag afdoende is beantwoord door William James in zijn beroemde essay 'The Will to Believe'.

In dit essay gaat evenwel datgene, wat in logisch opzicht essentieel is in zijn antwoord, schuil onder een overvloed van interessante en dikwijls wijze, maar min of meer bijkomstige, opmerkingen; en de literaire stijl is, zoals gewoonlijk bij James, eerder vlot en soepel dan dat hij gekenmerkt wordt door exactheid.

Deze kenmerken hebben er toe bijgedragen, de juiste aard en de kracht van het betoog van James eerder te versluieren dan duidelijk te maken, en tengevolge hiervan is het door tegenstanders zowel als door voorstanders vaak in deze zin uitgelegd, dat het volkomen gerechtvaardigd zou zijn, alles te ge loven wat men graag gelooft of in staat is te geloven, mits het betreffende geloof maar van dien aard is dat het iemand gelukkiger maakt.

Dit is heel iets anders dan wat James in werkelijkheid betoogt, want deze voorstelling negeert volkomen de zorgvuldig omschreven, menigvuldige voorwaarden waaraan het geloof strikt onderworpen is, wil men met James kunnen zeggen, dat zonder bewijsgrond geloven wat men wenst te geloven, of in staat is te geloven, gerechtvaardigd is.

In het hier volgende wil de schrijver trachten zo duidelijk en nauwkeurig mogelijk een uiteenzetting te geven van zijn opvatting - die in wezen de opvatting is van James, naar hij meent - omtrent de aard van deze onderscheiden voorwaarden.

De geïnteresseerde lezer kan dan bijvoorbeeld Bertrand Russells uiteenzetting van James' betoog opzoeken, en voor zichzelf beslissen of datgene wat Russell weerlegt iets méér is dan een misvatting van wat James werkelijk betoogt.

Om kort te gaan zal hetgeen hier gezegd wordt, alleen in termen van 'geloof' worden uitgedrukt, maar mutatis mutandis zal het evenzeer van toepassing zijn op 'ongeloof'.

Wat er beweerd wordt is dan het volgende - dat telkens wanneer wij:

a. geconfronteerd worden met een optie, dwz. een keuze, tussen twee onderling onverenigbare hypothesen,

b. en deze optie een 'echte' optie is,

c. en wij geen voldoende bewijsgrond hebben, om aan te tonen dat één van de twee waar is, of meer waarschijnlijk is dan de ander, wij in dat geval niet alleen gerechtigd zijn, maar ook geen andere keuze  hebben dan, om die hypothese aan te nemen, die het meest in overeenstemming is met onze natuurlijke geneigdheid, temperament, of emotionele voorkeur.

Het woord waar het op aankomt, en waarop de deugdelijkheid van deze stelling berust, is het adjectief 'echt' ('authentiek').

James gebruikt het in een technische betekenis, die hij zorgvuldig omschrijft.

Het adjectief schijnt niettemin door lezers van James toch te zijn opgevat alléén in zijn gebruikelijke prijzende maar tamelijk vage betekenis, met het gevolg dat geheel de kracht van het betoog werd gemist.

We moeten daarom volkomen duidelijk maken, en benadrukken, de bijzondere betekenis die gehecht wordt aan de woorden 'echte optie' in bovengenoemde stelling.

Een 'echte' optie dan is er een, die tegelijkertijd aan drie voorwaarden voldoet, namelijk, dat ze 'levend' is (tegenover dood), 'gewichtig' (tegenover onbeduidend) en 'gedwongen' (tegenover vermijdbaar).

De betekenis van elk dezer woorden moet nu één voor één omschreven en geïllustreerd worden.

Met een 'levende' optie wordt bedoeld een optie waarin elk van beide hypothesen, die ons ter keuze worden aangeboden, 'levende' hypothesen zijn in die zin, dat beide enige aantrekkingskracht, hoe klein ook, voor ons hebben; dwz., beide brengen ons tot op zekere hoogte in de verleiding ze aan te nemen.

'Dood', daarentegen, is een optie, waarin één of beide hypothesen in onze ogen helemaal geen geloofwaardigheid bezitten - in het geheel geen kans hebben om waar te zijn.

Waarschijnlijk is voor alle lezers van dit boek de hypothese - door sommige primitieve volken aanvaard - dat het mogelijk is, door magische praktijken de schaduw van iemand die in de zon loopt te 'ontvoeren', een volkomen 'dode' hypothese, en de optie om deze hypothese te aanvaarden of te verwerpen, dus ook een dode optie.

Van de andere kant is voor velen van dezelfde lezers de hypothese bijvoorbeeld, dat er een God bestaat zoals die beschreven wordt in de Bijbel, waarschijnlijk een levende hypothese, ongeacht of ze in feite meer geneigd zijn dit te geloven of in twijfel te trekken.

Met een 'gewichtige' optie wordt bedoeld een optie, waarbij het belangrijk is de juiste keuze te maken, omdat wat er hierbij voor ons op het spel staat een zaak van belang is, en omdat de gelegenheid om te kiezen, die we op het ogenblik hebben, de enige of de laatste is, of heel goed de enige of de laatste kan zijn, die we ooit zullen krijgen.

Een 'onbeduidende' optie van de andere kant is een optie, waarbij de zaak die op het spel staat, van een dergelijk te verwaarlozen belang voor ons  is, dat het ons nauwelijks interesseert of wij winnen of verliezen; of  ook, het is een optie waarbij andere kansen om te kiezen zich zullen  aanbieden, indien wij geen gebruik maken van die welke ons nu geboden wordt; of het is een optie waarbij de keuze die wij doen, later ongedaan kan worden gemaakt, mocht het blijken dat ze onverstandig is geweest.

Als voorbeeld zou men kunnen geven de keuze waarvoor een rijk man staat, als de inzet slechts een stuiver is; of ook de keuze om nu een artikel te kopen of niet, als wij eenzelfde exemplaar evengoed een andere keer kunnen krijgen; of het kopen van iets in een warenhuis, dat teruggave toestaat ingeval men besluit, dat men het niet wenst te houden.

Een voorbeeld van een gewichtige keuze, van de andere kant, zou zijn de keuze om al dan niet een bepaalde persoon te huwen; of om een gevaarlijke operatie te ondergaan, die, als ze slaagt, ons zou genezen van een ernstige kwaal.

Tenslotte, een 'gedwongen' optie is een optie waarbij weigering om te kiezen gelijk staat met gekozen hebben, omdat de consequenties van een weigering dezelfde zijn als die welke zouden zijn voortgevloeid uit de keuze van één der alternatieven.

Een 'vermijdbare' optie daarentegen is een optie, waarbij er andere alternatieven bestaan dan die welke ons worden vóórgehouden.

Als bijvoorbeeld gevraagd wordt te kiezen tussen Christendom en Atheïsme, is het mogelijk geen van beide te kiezen, maar daarvoor in de plaats zich te bekennen tot het Mohammedanisme of het polytheïsme of het agnosticisme, enz.

Als illustratie daarentegen van een optie die 'gedwongen' is, kan men het geval nemen van een persoon die een steile heuvel afrijdt, terwijl de remmen van de auto weigeren en, bij het terugschakelen op een lagere versnelling' de versnellingsbak onklaar raakt.

Hij staat dan voor de keuze of optie om, ofwel uit de wagen te springen of er in te blijven.

Deze optie is 'gedwongen', omdat, indien hij weigert een keuze te doen, dit op hetzelfde neerkomt als wanneer hij gekozen had erin te blijven.

In feite is deze optie niet alleen 'gedwongen', maar klaarblijkelijk ook zowel 'levend' als 'gewichtig'.

Het is daarom een voorbeeld van een 'echte' optie in de betekenis die door James wordt omschreven.

Bovendien beschikt de persoon in de auto op dat ogenblik waarschijnlijk niet over gegevens die voldoende duidelijk maken, dat een van de twee wegen die voor hem open staan, veiliger is dan de andere.

Het is dan ook duidelijk, dat de weg welke hij in deze omstandigheden kiest, niet alleen terecht door zijn temperament kan, maar ook moet bepaald worden: het zal ervan afhangen of hij het type mens is dat in geval van twijfel of vrees geneigd is actief op te treden, of dat hij het type is, dat in zo'n geval geneigd is tot passiviteit.

Descartes' bewering dat men, in gevallen waarin men niet klaar en duidelijk ziet of een 'propositie' waar is, toch een vergissing kan vermijden door zijn oordeel op te schorten, gaat zeker wel op in zuiver wetenschappelijke zaken; maar het negeert volkomen het feit dat in praktische zaken sommige opties 'gedwongen' zijn, dat is, dat in sommige gevallen het opschorten van het oordeel gelijk staat met een oordeel ten gunste van een van de twee alternatieven.

Het zojuist beschouwde voorbeeld - van een optie die 'echt' is in de door James omschreven zin, dwz. die tegelijk levend, gewichtig en gedwongen is, en die bovendien niet kan beslist worden op grond van kennis, omdat de desbetreffende kennis niet in het bezit is van de persoon op het moment dat de beslissing genomen moet worden - dit voorbeeld toont volkomen duidelijk de waarheid van de bewering, dat in het hierboven beschouwde geval en in ieder soortgelijk geval, datgene wat James ons 'drift-karakter' noemt, dwz. ons temperament, onze neiging, of onze emotionele voorkeur, 'niet alleen met alle recht kan, maar ook moet beslissen' welke van de twee alternatieven de voorkeur zal hebben.

Aan de waarheid hiervan schijnt geen twijfel mogelijk, tenzij men een of meer van de voorwaarden, aangegeven door de woorden 'levend', 'gewichtig', en 'gedwongen', negeert, of voorbijziet aan de bijkomende voorwaarde, dat op het moment van de beslissing de kennis ontbreekt, welke de betrokken persoon in staat zou stellen deze beslissing rationeel in plaats van emotioneel te nemen.

Nu is het een feit dat problemen zoals de vraag of de God van het Christendom bestaat, of de mens een onsterfelijke ziel heeft, of het aanvaarden van Christus noodzakelijk is ter zaligheid, en vragen met betrekking tot de waarheid of valsheid van vele andere geloofspunten van het Christendom of van andere godsdiensten, opties vertegenwoordigen die voor vele personen 'echt' zijn juist in de hierboven omschreven zin, en die niet op rationele wijze door hem kunnen worden opgelost, omdat de hiervoor noodzakelijke kennis ontbreekt.

Voor dergelijke personen dan, als ze niet in het bezit zijn van een dergelijke kennis, is het 'wensbesluit' om zo'n godsdienstige leerstelling te geloven of niet te geloven, niet alleen gerechtvaardigd maar onvermijdelijk.

In het voorafgaande hebben wij erop gewezen, dat ofschoon zo'n wens om te geloven niet automatisch geloof teweegbrengt, hij toch soms effect kan sorteren, als men de kwestie hoe het geloof te verkrijgen, dat men wenst te verkrijgen, of het geloof kwijt te raken, dat men wenst los te laten, op een psychologisch verstandige wijze aanpakt.

Om dan, uit oogpunt van de functies van godsdienstige overtuigingen, een samenvatting te geven van ons standpunt ten opzichte van het hele vraagstuk aangaande het 'recht' van een verstandig mens om, als hij dit kan en wenst, een dergelijke overtuiging aan te hangen, terwijl de bewijsgrond voor de waarheid of valsheid ervan ontbreekt of onvoldoende is om de waarschijnlijkheid ervan aan te tonen, stellen we het volgende: Ongeacht hoe schrander, ontwikkeld, energiek, krachtig, en vindingrijk, een mens ook is, er is altijd een grens aan hetgeen hij doen kan om zijn waarden veilig te stellen.

Orkanen, aardbevingen, overstromingen of vuur; ziekte, ongelukken, oorlogen, of revoluties; de domheid, trouweloosheid, onwetendheid, of boosaardigheid van anderen zo al niet van hemzelf; en zo voort; bedreigen van tijd tot tijd, of brengen onheil over, hemzelf of dingen of personen die hem dierbaar zijn, ondanks al zijn inspanningen om deze te beveiligen.

Wanneer een mens (1) geconfronteerd wordt met een situatie die een dergelijke bedreiging inhoudt; (2) en reeds alles gedaan heeft wat in zijn macht lag; (3) en de bedreigde waarden niet veilig gesteld zijn daardoor; (4) en er zich een hypothese aandient met betrekking tot bovennatuurlijke of buitennatuurlijke zaken, voor welker waarheid of valsheid of waarschijnlijkheid hij geen voldoende bewijsgrond heeft; (5) en het een hypothese is die, indien waar, min of meer waarschijnlijk een effectieve mogelijkheid zou bieden om deze: waarden veilig te stellen, of, zo dit niet het geval is, hem toch min of meer ongevoelig zou maken voor het verlies er van, dan liggen voor die mens twee mogelijke wegen open:

a. De eerste is, om te trachten door aanvaarding van die hypothese de bedreigde waarden te behoeden; of het vertrouwen of inzicht te verkrijgen, dat nodig is om hem in staat te stellen het verlies van deze waarden of het vooruitzicht hierop met een zekere gemoedsrust te dragen.

b. De andere mogelijkheid is, om te weigeren deze hypothese te aanvaarden, en dan ongerust, gekweld, bevreesd, wanhopig en ontmoedigd te blijven.

Maar klaarblijkelijk is het het verstandigste om de eerste van deze twee mogelijkheden te kiezen, aangezien zij 'ex hypothesi' een grote positieve waarde heeft, tenminste in het subjectieve vlak, ook al is het aanvaarde geloof toevallig vals; terwijl daarentegen de tweede mogelijkheid subjectief van negatieve waarde is, dwz. lijden veroorzaakt, ongeacht de vraag of het verworpen geloof waar of vals is.

De persoonlijke gelukstoestand, die het gevolg is van het aanvaarden, ondanks de afwezigheid van bewijsgrond, van een bepaald geloof, dat vals kan zijn, zou men inderdaad het paradijs van een dwaas kunnen noemen.

Maar een toestand van persoonlijk ongeluk, waarin wij willen blijven verkeren door zonder bewijsgronden een geloof te verwerpen, dat mogelijk waar is, kan men met evenveel recht de hel van een dwaas noemen.

En indien, bij gebrek aan bewijsgrond omtrent de waarheid of valsheid van een 'levende' en 'gewichtige' hypothese, het paradijs van een dwaas en de hel van een dwaas de mogelijkheden zijn waartussen men is genoodzaakt te kiezen, zou ik willen stellen dat het paradijs van de dwaas in elk geval beter is dan de hel van de dwaas.