LEVENDE
GEDACHTEN
x
OSHO
x
KRISHNAMURTI
x
MAHARISHI
x
MEHER BABA
x
SAI BABA
x
VIVEKANANDA
x
BHAGAVAD GITA
x
MYSTIEK
x
NIETZSCHE
SPINOZA
FILOSOFIE OVERIGE
x
I TJING  
x
THOMAS EVANGELIE
x
OVERIGE
x
CITATEN
x
TREFWOORDEN & LINKS
x
SITEMAP
x
HOMEPAGE

 

      GESCHIEDENIS VAN DE FILOSOFIE     

  SANKHYA: DUALISME  

Het Sankhya-systeem is, naast de vedanta, het belangrijkste onder de zes orthodoxe stelsels.

Als zijn grondvester geldt Kapila.

Het woord sankhya wordt afgeleid van het woord voor optelling, 'opsomming' en betekent in dit verband wel: het systeem, dat het zijnde en de begrippen door opsomming van al wat zij bevatten bepaalt.

Van de filosofie der Oepanisjaden - en, zoals wij aanstonds toevoegen, ook van de Vedanta, dat als voorzetting van de Oepanisjaden moet worden beschouwd - onderscheid zich het sankya-stelsel daardoor dat het niet, evenals deze, monistisch, maar dualistisch is, dat wil zeggen dat het niet al het bestaande tot een wereldbeginsel herleidt, maar er twee aanneemt, die van eeuwigheid gescheiden zijn en tegenover elkaar staan.

Die twee beginselen zijn aan de ene kant de Prakriti, de oernatuur, een stoffelijk beginsel, actief, in gestadige beweging, maar zonder geest of bewustzijn van zichzelf; aan de andere kant de Purusja, een zuiver geestelijk beginsel, niet werkend, maar bezield en met bewustzijn begiftigd.

Deze beide beginsel werden niet zo maar tegenover de oorspronkelijke Oepanisjad-leer gezet, volgens welke alleen het Brahman werkelijk is en de uiterlijke wereld louter schijn, maar hebben zich trapsgewijze daaruit ontwikkeld, doordat langzamerhand de het menselijk verstand aangeboren neiging de overhand kreeg om aan de stoffelijke wereld een van het bewustzijn onafhankelijke werkelijkheid toe te schrijven.

Zo werd dat, wat slechts Maya was, tot de Prakriti, de op zich zelf bestaande natuur.

De thans eenzelvig tegenover de natuur staande geest (Atman) werd Purusja.

Deze was eerst een grote, al wat geest is omvattende Purusja, met naast zich talloze afzonderlijke purusja's, 'personen', individuele zielen (die derhalve niet meer met de wereld identiek waren).

Daarna werd het algemene begrip purusja-begrip losgelaten; alleen de afzonderlijke, in groot aantal bestaande purusja's bleven over, en het klassieke sankhya werd atheïstisch.

In dit opzicht heeft het aanrakingspunten met het boeddhisme: wie van beide het andere beïnvloed heeft (want wederzijdse inwerking staat vast) en aan welk stelsel de prioriteit moet worden toegekend, is een omstreden vraag.

Laten wij allereerst de Prakriti beschouwen.

In haar werken drie ontwikkelingskrachten (guna's): een licht element, waarop al wat helder, zuiver en goed is wordt herleid (het sattva), een duister element, welks eigenschappen traagheid, verblinding, onverschilligheid zijn (tamas); Daartussenin staat radjas, dat gekenmerkt is door hartstocht, beweeglijkheid, stuwkracht en slechtheid.

Uit de schoot van Prakriti is al het zijnde ontstaan, en wel niet alleen de stoffelijke wereld, maar ook het vermogen te denken, te voelen en te handelen.

Dit alles behoort tot de wereld van Prakriti - terwijl wij eerder geneigd zouden zijn het tot de wereld van de geest te rekenen.

In het geheel zijn er 24 'werkelijkheden' (tattva's), die de wereld der natuur vormen en alle uit Prakriti voortkomen.

In de volgorde, waarin zij in het systeem worden opgesomd, zijn het:

1. de Prakriti zelf als oorspronkelijke substantie en voortbrengster van de wereld.

Zij schept:

2. het vernuft, het orgaan der onderscheiding (boeddhi). Dit schept:

3. het ik-beginsel (ahamkara = ik-maker), waaruit de scheiding tussen ik en buitenwereld ontstaat. Dit schept enerzijds de zintuiglijke krachten en de zintuigen, en anderzijds de elementen van de buitenwereld.

De zintuiglijke 'essenties' (tanmatr'a) en de zintuiglijke organen (mahbhoeta's), zijn:

4. het zien, het gezicht;

5. het horen, het gehoor;

6. het ruiken, de reuk;

7. het proeven, de smaak;

8. het voelen, het gevoel;

Bij deze zintuigen, die onze innerlijke wereld vormen, wordt nog gerekend:

9. de geest (manas, verstand, begripsvermogen, denken).

De werktuigen der zinnen zijn:

10. het oog;

11. het oor;

12. de neus;

13. de tong;

14. de huid;

Dan volgen de organen van het 'handelen';

15. het strottenhoofd;

16. de handen;

17. de voeten;

18. de afscheidingsorganen;

19. de voortplantingsorganen;

De vijf elementen van de buitenwereld zijn:

20. de ether;

21. de lucht;

22. vuur en licht;

23. het water;

24. de aarde;

Tegenover deze 24 elementen staan:

25. de purusja's.

In het geheel telt dus het sankhya 25 elementen, waarvan de eerste 8 zelf, hoewel voortgebracht, ook scheppende kracht bezitten en 10 tot 24 secundaire bestanddelen zijn.

Het wereldproces wordt als volgt gedacht: Prakriti brengt in voortdurend spel en tegenspel van de drie guna's in een onmetelijke cyclus de gehele wereld van de materie 92 tot 24) steeds weer opnieuw voort - ontstaan van de wereld -, en slorpt haar weder op - de ondergang van de wereld.

Welke rol spelen daarbij nu van de purusja's?

In welk verband staan zij tot de materie?

Kunnen zij daarop inwerken en worden zij erdoor beïnvloed?

De geest is van alle stoffelijke gebeuren door een diepe, onoverbrugbare kloof gescheiden.

In beginsel staat hij tegenover de materie in eeuwige zuiverheid; hij is haar vreemd en is in haar werken niet betrokken.

Hoe is het dan met het levend wezen gesteld, waarin toch, naar het schijnt, het stoffelijke met het geestelijke tot onverbrekelijke eenheid versmolten is?

De sankhya-filosoof zegt: deze eenheid is slechts schijnbaar.

Zoals het kleurloze rood schijnt, zodra men een rode bloem erachter houdt, zo lijkt het alsof de eeuwige purusja, terwijl in het schijnbaar met hem verbonden lichaam allerlei veranderingen plaatsvinden, zelf handelend, lijdend enz. is.

In datgene wat wij ziel, in tegenstelling met het lichaam noemen, moet men, volgens het sankhya, twee radicaal verschillende delen onderscheiden: de eeuwige, onveranderlijke purusja, en aan de andere kant de menigvuldige psychische verschijnselen, voorstellingen, gedachten, gevoelens, die niet purusja zijn, maar tot de Prakrti, de materiele wereld behoren: zij zijn slechts spel en werking van de guna's in ons lichaam.

Waarom, zo moeten wij verder vragen, gaan dan de op zich zelf eeuwige, zuiver geestelijke en bedrieglijke, met Prakriti aan?

Hier stoten wij op de innerlijkste kern van de leer: ook hier draait alles, evenals praktisch bij alle andere Indische stelsels, om de begrippen lijden, zielsverhuizing en verlossing (moksja).

Ook de sankhya-denkers gaan uit van de grondstelling van het lijden en het verlangen (niet naar positieve genieting, maar) naar bevrijding van dit lijden, naar volstrekte smarteloosheid.

Waarom lijden wij?

Wij lijden slechts in zoverre als zekere uitwendige betrekkingen en processen op ons inwerken.

Zij kunnen echter alleen op ons inwerken, indien wij ze als eigen, ons persoonlijk betreffend en tot ons behorend, ondervinden.

Daarin schuilt nu het misleidende: want de kern van ons wezen, de purusja's, staat in werkelijkheid volkomen vreemd en afzijdig tegenover al het objectief gebeurt.

Hij moet tot erkenning van deze waarheid gebracht worden!

Met deze erkenning namelijk, dat de gehele hem gegeven wereld, zowel innerlijk als uiterlijk, slechts spel van de guna's is en hem in wezen volstrekt niets aangaat, zou alle smart ophouden.

De purusja is dan verlost.

Maar ook de Prakriti zou verlost zijn!

Want zij kan zelf, daar zij niet-geestelijk, niet-bewust is, geen smart ondervinden; alleen door haar verbinding met de purusja's lijdt zij ook.

Zo hangt alles, zowel in het individuele leven als in het grote wereldproces, daarvan af, dat de purusja's tot inzicht komt.

De Prakriti, een vrouwelijk beginsel - en dat niet zonder diepe grond, omdat zij tot haar verlossing een ander, buiten haarzelf gelegen beginsel nodig heeft - moet zo lang zich steeds opnieuw voor het oog van de purusja's ontplooien - gelijk een danseres haar evoluties voor de toeschouwer uitvoert - totdat deze zijn andersoortigheid en vreemdheid ontdekt en daarmede haar, en tegelijk zichzelf, verlost: hij weet dat hij louter toeschouwer is.

Zo loopt ook in het sankhya alles daarop uit dat men door deugd en verzaking tot inzicht en daardoor tot verlossing komt.

Hoe dan de verloste purusja, weer tot zuivere, onwerkzame geest geworden, verder existeert, dat wordt met een spiegel vergeleken, 'waarin zich niets meer weerkaatst'.

Uiteindelijk blijft daarover de sluier van het mysterie uitgebreid.