|
FILOSOFIE: LEER DER GROTE DENKERS SOKRATES: DE VORMING VAN DE MENS Evenals de sofisten had Sokrates zijn belangstelling niet zozeer op de buitenwereld, op de kennis van de kosmos gericht, dan wel op de vorming van de mens. Hij verschilt echter principieel van de sofisten, doordat zijn wijsgerige bezinning niet tot een volstrekt relativisme en een hopeloos scepticisme leidt. Integendeel. Sokrates heeft bruikbare, positief het leven opbouwende, waar in zijn mars: op zedenleer en karaktervorming was hij uit. Twee karakteristieke stellingen zijn ons hieromtrent in alle betrouwbaarheid overgeleverd: 'Deugd is weten' en 'Niemand doet vrijwillig kwaad'. Men voelt het aanstonds: beide uitspraken hangen innerlijk tezamen. Indien deugd op weten, op het juiste inzicht berust, dan is 'slecht' enkel diegene, wie dit inzicht ontbreekt; hij is een dwalende, hij is het slachtoffer van zijn eigen vergissing. Alle dwaling geschiedt echter onvrijwillig, niemand vergist zich uit vrijen wil, want vrijwillig ware het geen vergissing maar bedrog, in het beste geval nog altijd: zelfbedrog. In de fundamentele these: weten is deugd, ligt dus tweeërlei besloten. 1: de overtuiging dat, wie het goede kent, het ook noodgedwongen zal pogen te verwerkelijken en naar dit doel zijn handelen zal richten. Daartoe is echter in de eerste plaats zelfbeheersing nodig. Men moet tot zelfbeheersing in staat zijn te allen tijde, op elk ogenblik, in het verdriet even goed als in de vreugde; met volstrekte zekerheid moet men zijn hartstochten en zijn driften in toom hebben, want wie zichzelf niet meester is, kan geen zuiver, zeker inzicht krijgen. En wie zich vergist, dwaalt, en dwaling is de enige mogelijke vorm van ondeugd. 2: de gedachte, dat het goede-op-zichzelf ook het goede voor onszelf is. Met andere woorden: dat het streven naar het goede ook het beste middel is, om de persoonlijke gelukzaligheid te veroveren. De vraag echter, waarin nu eigenlijk deze gelukzaligheid bestond, heeft Sokrates zichzelf niet gesteld en haar ook niet beantwoord. Over dit vraagstuk is dan ook een hete strijd onder zijn volgelingen ontbrand. Ook hier wilde Sokrates blijkbaar niet binden, ook hier wilde hij integendeel ontbinden (dat immers was het doel van zijn 'vroedvrouwlelijke' kunst). Hij wilde geen star systeem te koop aanbieden. Hij wilde alleen, dat elkeen in eigen hart en binnenste zou kijken, verzekerd als hij was, dat de mens alsdan in eigen gemoed het goud van het goede zou ontdekken en daarmee leven zou. Want 'de mens is van nature goed'; - dat zal wel, al bleef het ook onuitgesproken, het grote levensaxioma van Sokrates geweest zijn. In de geest oefende Sokrates zijn goddelijke zending van mensenonderzoek en mensenvorming uit. Bij voorkeur leefde hij, de oude vriendelijke sater, met de jongelingschap van zijn geboortestad mede en leidde deze in zijn gesprekken op de methodische weg, die naar waarheid en daarmee tegelijk naar deugdzaamheid voert. Voor het overige liet hij zich leiden door het 'goddelijk teken', zijn daimonion, dat hem weerhield, wanneer hij op het punt stond zich te vergissen, d.i. kwaad te doen. Dit was geen bijgeloof van Sokrates, en nog minder beeldde hij zich in, het uitverkoren voertuig van goddelijke plannen en voornemens te zijn. Hij behoorde de stem van de Goden in zijn gemoed, doch alle anderen vermochten dit evenzeer, als zij maar wilden, want in de fluisteringen van het daimonion sprak niets anders dan, modern uitgedrukt: 'de stem van het waarschuwende geweten'.'Zorg voor de ziel!' In deze doelstelling,(Sokrates sprak het woord in zijn Verdedigingsrede) vond de socratische leer haar hoogtepunt. Het is, alsof men in dit woord het bijbelse: 'Wat hielp het, dat gij de ganse wereld verovert en schade leed aan uw ziel', hoort preluderen. 'Zorg voor de ziel', - de uitdrukking is ons sedertdien zo vertrouwd geworden, dat het enigszins moeite kost, te begrijpen wat zij in de mond van Sokrates, vier eeuwen voor de opkomst van het Christendom, moet hebben betekend, in een tijd namelijk toen de Griek er haast uitsluitend aan dacht alleen zijn lichaam lenig en schoon te houden. Het zielsbegrip werd ontdekt door Anaximenes, de oude Griekse filosoof uit de klein-aziatische stad Miletos. In zijn leer was de 'ziel' ,lucht' en als zodanig het levensprincipe in de mens (blies men toch in de dood de laatste adem-(lucht) uit), maar zij was niet iets, waarvoor 'gezorgd' kon worden. Zonder twijfel identificeerden deze oude filosofen de 'ziel' met het 'bewustzijn' in ons, met dat wat de zetel is van goedheid en boosheid, wijsheid en dwaasheid. De oude filosofen uit het westelijk deel van het Griekse kolonisatiegebied, inzonderheid Pythagoras en Empedokles, beschouwden de ziel als van goddelijke afkomst. Zij was in werkelijkheid een gevallen godheid, gekerkerd in een lichaam bij wijze een lichaam van straf voor voorgeboortelijke zonden, waaruit zij slechts door loutering kon worden bevrijd. Hiertegenover brengt Sokrates het radicaal nieuwe. Waar hij sprak van de ziel, meende hij niet een of andere mysterieuze gevallen godheid; hij dacht aan het bewuste 'zelf', het 'ik', dan tot wijsheid en goedheid, de hoogste levenswaarden, dient te worden opgeleid. Evenmin bedoelde hij met de ziel iets, dat van buitenaf in het lichaam gedrongen is, gelijk de oude Griekse wijsgeren tot en met Anaxagoras, een opvatting trouwens, die door het christendom ook in Europa algemeen gangbaarheid kreeg. Voor Sokrates was de ziel ons eigen ware zelf; datgene in ons, dat meer waard is dan al het overige, stoffelijke samen. het was tot deze persoonlijkheidsleer en tot deze persoonlijke zielzorg, dat Sokrates zijn medeburgers en in 't bijzonder de jongelingschap, het geslacht van de toekomst, wilde opvoeden. Aanknopend bij het zinnelijke element in de eros, beginnend bij de liefdesbekoring, die uitgaat van mooie vormen, mooie mensen, wilde hij die liefde in gemeenschappelijke gedachtewisseling, geestesontwikkeling tot zieleveredeling, zielevergoddelijking louteren. Zo verdiepte Sokrates de opvatting van het zielsbegrip van de oud-ionische natuurfilosofen met het gevoelsmoment van de orphisch-pythagoreesche leer, die hij zijnerzijds rationaliseerde door de gelijkstelling van de ziel met de bewuste persoonlijkheid.
|