LEVENDE
GEDACHTEN
x
OSHO
x
KRISHNAMURTI
x
MAHARISHI
x
MEHER BABA
x
SAI BABA
x
VIVEKANANDA
x
BHAGAVAD GITA
x
MYSTIEK
x
NIETZSCHE
SPINOZA
FILOSOFIE OVERIGE
x
I TJING  
x
THOMAS EVANGELIE
x
OVERIGE
x
CITATEN
x
TREFWOORDEN & LINKS
x
SITEMAP
x
HOMEPAGE

 

      GESCHIEDENIS VAN DE FILOSOFIE    

  THOMAS: MENS EN ZIEL  

De menselijke ziel is voor Thomas het voorwerp van intensief onderzoek en nadenken.

In verscheidene van zijn geschriften heeft hij de gevoelens, het geheugen, de afzonderlijke zielenfuncties en hun verhouding onderling en tot de kennis behandeld.

Grondslag vormt ook hier Aristoteles, de aristotelische leer van de passieve materie en de vorm als actief werkend beginsel.

Op de mens toegepast wil dat zeggen: 'het beginsel van het denken, de redelijke ziel, is de wezenlijke vorm van het menselijk lichaam'.

Thomas toont punt voor punt aan, dat de menselijke ziel onlichamelijk is, dat betekent zuivere vorm, zonder materie en dat zij een zuiver geestelijke, van de materie onafhankelijke substantie is.

Daaruit concludeert hij haar onverwoestbaarheid en onsterfelijkheid.

Want, daar de ziel een van het lichaam onafhankelijke substantie is, kan zij niet samen hiermede vernietigd worden, en als zuivere vorm kan zij ook niet op zichzelf vernietigd worden.

Ook het in de mens ingeboren verlangen naar onsterfelijkheid, dat niet ijdel bedrog kan zijn, buit hij uit als bewijs voor de onsterfelijkheid van de zielensubstantie en hij legt er ook in het bijzonder de nadruk op, in tegenstelling tot de averroisten, die immers slechts een bovenindividuele onsterfelijkheid van de geest erkenden.

In zijn theorie over de afzonderlijke zielvermogens sluit Thomas zich eveneens bij Aristoteles aan.

Met deze onderscheidt hij het vegetatieve vermogen (stofwisseling en voortplanting), het enige wat de planten bezitten, van de zinnelijke waarneming, de begeerte en de vrije, willekeurige beweging, welke de dieren daarenboven hebben.

Daarbij voegt zich in de mens het intellectuele vermogen, het verstand.

Hieraan geeft Thomas, tegenover de wil, ontegenzeggelijk de voorrang.

Het intellect is voornamer dan de wil.

De thomistische ziels- en kennisleer is intellectualistisch.

In de psychologie - en daarnaast ook op andere gebieden - is de dominicaan Thomas in scherp conflict geraakt met de gelijktijdig in de franciscanenorde ontwikkelde inzichten.

De franciscaanse theologie legt, in nauwe aansluiting bij Augustinus, en van deze verder terug bij Plato, de nadruk op het actieve karakter van het menselijke kennen.

Thomas daarentegen, zich beroepend op Aristoteles, brengt het passieve, receptieve karakter van het kennen naar voren.

Hij ziet in het kennen een gelijkwording van het kennende subject met het gekende object, een beeldvorming vatten van de werkelijkheid.

De juiste kennis is bereikt, wanneer het in de geest voorhanden beeld met de werkelijkheid overeenstemt.

Hoe verwerven wij in het algemeen kennis?

Op deze vraag geeft Thomas het antwoordt dat Aristoteles gegeven had: niet door deelhebben aan goddelijke Ideeën (of herinnering hiervan), maar alleen door ervaring op grond van de zintuiglijke waarnemingen.

Thomas is empiricus.

Al het materiaal van onze kennis komt van de zintuigen.

Weliswaar alleen het materiaal; het actieve intellect verwerkt dit materiaal verder.

De zinlijke ervaring toont ons het individuele, afzonderlijke ding. Het bijzondere object van het verstand is echter het in de concrete dingen aanwezige wezen, de 'wat-heid'.

Om deze te kennen moet de geest de 'fantasie' te hulp nemen.

Op eigenaardige wijze is hier een voorproef van de fundamentele theorie van Kant, volgens welke kennis ontstaat in beeldende gestalten van de door de zinnelijke waarneming gegeven verschijnselen, door middel van de in de menselijke geest zelf liggende denk- en voorstellingsvormen.

Wat nog ontbrak was de vraag, hoe de 'fantasie' bij het verder vormen van de zinlijke waarneming te werk gaat, en welke delen van onze kennis uit de zinlijkheid, welke uit de algemene vormen van onze eigen geest stammen.

Aan de zielsleer sluit de ethiek aan.

Thomas zegt: 'drie zaken heeft de mens nodig tot zijn heil; weten, wat hij moet geloven, weten, waarnaar hij moet verlangen, en weten, wat hij doen moet.'

Als voorwaarde voor het zedelijk handelen legt Thomas de nadruk op de vrijheid van de wil.

Ook hierin ligt een tegenstelling met Augustinus en de zich op deze grondende franciscaanse theologie.

In de grond echter staat Thomas niet zo ver van het determinisme.

Met betrekking tot de afzonderlijke deugden neemt Thomas de overgeleverde vier Griekse hoofddeugden wijsheid, dapperheid, matigheid en gerechtigheid over en voegt daaraan de drie christelijke: geloof, hoop en liefde toe.

De opbouw van de thomistische deugdenleer is zeer ingewikkeld.

De grondgedachten zijn evenwel eenvoudig: 'de rede is de eigenlijke natuur van de mens. Al wat derhalve tegen de rede is, is tegen 's mensen natuur.

'Het goed voor de mens, voor zover hij mens is, ligt hierin, 'dat de rede volmaakt is in de kennis der waarheid en dat de daaraan ondergeschikte begeertedriften geleid worden volgens het richtsnoer van de rede.

Want het menszijn van de mens spruit daaruit voort, dat hij aan de rede deel heeft.'

'Niet hij heet een goed mens die een goed denkvermogen heeft, maar die een goede wil heeft.'

'Hoezeer ook de beschouwing van hoger rang is dan het actieve leven, toch schijnt diegene mij toe meer voor God te arbeiden, die iets durft inboeten van zijn geliefde contemplatie, opdat hij het heil van zijn naaste dient, om Godes wille.'

'Zozeer als het goed is de vriend te beminnen, omdat hij vriend is, zo kwaad is het de vijand te beminnen, voor zover hij vijand is.

Goed is het echter de vijand te beminnen, in zoverre hij van God is. De vriend als vriend te beminnen en de vijand als vijand, dat zou een tegenspraak zijn.

Doch de vriend en de vijand te beminnen, in zoverre beiden uit God zijn, dat is geen tegenspraak.'

'Daarom is, ten aanzien van dat wat onder ons staat, de kennis voornamer dan de liefde; reden waarom de wijsgeer de deugden der kennis hoger stelt dan de zedelijke.

Ten aanzien van dat wat boven ons is, staat de liefde hoger dan de kennis.

Daarom overtreft de liefde het geloof.'