|
FILOSOFIE: LEER DER GROTE DENKERS WUNDT: FILOSOFIE EN PSYCHOLOGIE Wundt begon als positivist en eindigde als voluntaristisch spiritualist. Zijn ontwikkelingsgang bracht het aldus mede, dat hij met de gehele wijsbegeerte van de grond af aan begon, zèlf naar grondslagen zocht, om daarop een alles-omvattend systeem, zoals hem dit reeds vroeg vóór de geest zweefde, op te trekken. Wat kon voor hem anders de taak van de wijsbegeerte zijn dan dit: Zo veelvormig en rijk aan tegenspraak ook het beeld is, dat de inhoud van de wijsbegeerte in haar historische ontwikkeling ons vertoont, zo overeenstemmend is toch het doel, waarnaar de wijsbegeerte altijd, soms uitgesproken, soms verzwegen., gestreefd heeft. Het bestaan daarin, overal door de samenvatting van de verspreide kennis tot een wereld- en levensbeschouwing te geraken, die de behoeften van het gemoed bevredigt. Daar dit doel echter uit verschillende bedoelingen samengesteld is en daar de motieven, die van deze uitgaan ... verschillend in hun uitwerking zijn, zo wordt het begrijpelijk, dat ondanks dit overeenstemmend doel de inhoud van de filosofische opvattingen op menigvuldige wijze kan wisselen. Volgens Wundt gaat de wijsbegeerte dus niet aan de wetenschap vooraf, maar volgt zij onmiddellijk op deze:L zij zet hun werk voort en brengt het tot een afsluitend einde. Daaruit volgt dan tevens, dat de wijsbegeerte zich uitsluitend op een eigen gebied te bewegen heeft, zoals vooral in de na-kantiaansche scholen geoordeeld werd, doch dat zij integendeel volstrekt geen terrein heeft, dat zij uitsluitend haar eigen kan noemen, dat zij zich moet tevreden stellen met het voortbouwen, waar de enkele vakwetenschappen het gereedschap uit de hand legden. De wijsbegeerte zet overal de kroon op het werk en brengt de onderlinge geschillen en verschillen op de onderscheidene gebieden van de kennis tot verzoening met elkaar. Zo wordt zij weer tot koningin van het menselijke weten, tot scheidsvrouw van het kennen. Kennistheorie en metafysica zijn de twee hoofdzakelijke onderdelen, de twee specifieke gebieden van wijsgerige bezinning. De kennistheorie boort in de diepte, zoekt naar het fundament en vraagt naar het ontstaan van alle weten. De metafysica streeft naar de hoogte, naar de voleindiging van de kennis-torenbouw en poogt een systematische verbinding tussen alle principes tot stand te brengen. De mens leeft, doch waaraan merkt hij, dat hij leeft: aan zijn willen oordeelt Wundt. De wil is de enige bedrijvigheid, die ons onmiddellijk gegeven is. En voor alles wat bestaat, geldt volstrekt hetzelfde: alles wat bestaat, werkt, wil, zo leert onze wijsgeer overeenstemmend met Schopenhauer. Maar zelfs nog verder gaat zijn overeenstemming met de grote pessimist: de buitenwereld is voor ons enkel voorstelling, die in ons door de inwerkingen van andere "willen", van de dingen (die immers óók wil zijn) wordt voortgebracht. En al deze "willen" staan niet als monaden op zichzelf, maar vloeien tezamen in éénen, in een gezamenlijke wil, een Wereldwil om het overeenkomstig begrip van Schopenhauer te gebruiken. Maar ook reeds de individuele wil is niet een laatstwerkelijke, homogene eenheid, ook hij is reeds een gezamenheid van wilsuitingen: met zulke laatswerkelijk eenheden (monaden zoals Leibniz hen noemde) wil Wundt niet te doen hebben. Voor hem is de wortel van alle zijn: werken, bedrijvigheid. Esse = operari: zijn = werkzaam-zijn, om de formule van de Scholastiek te gebruiken. Maar in tegenstelling met Schopenhauer verwerpt Wundt de pantheïstische wereldverklaringshypothese: hij spreekt van een wereldwil, maar hij ontkent het bestaan va een wereldziel, en al zijn voor hem alle wilsuitingen met elkaar verbonden, zo zijn voor hem de enkele geesten, toch geen uitstralingen, geen emanaties van één (hypothetische) wereldgeest. In de trant van Kant is hij van oordeel , dat de Wereld-oorzaak (Weltgrund) niet haar bestaan kan bewijzen, doch enkel kan gepostuleerd worden en dus ook maar heet in het algemeen in zijn eigenschappen kan worden bepaald, zo b.v. dat hij een oorzaak is die een doel: de verwerkeling van het zedelijke mensheidsideaal wil bereiken. Meer kan men niet zeggen; God is "volledig onbekend". Het religieuze geloof wordt er onvermijdelijk toe gedreven, aan de Godsidee een inhoud te geven en kan deze inhoud enkel aan een zedelijk ideaal ontnemen. Daarmee voldoet het aan de eis, dat oorzaak en gevolg over het algemeen wel van elkander verschillend kunnen zijn, maar toch met elkaar moeten overeenstemmen. Daarbij: de wereldoorzaak kan niet volledig zonder verband met de wereldinhoud gedacht worden. [De wereldoorzaak, d.i. God] kan weliswaar als principe van alle wereldontwikkeling tegenover deze inhoud staan, maar nooit geheel los van deze gedacht worden. Integendeel, evenals overal de oorzaak slechts daardoor in het gevolg werkzaam is, dat zijzelf daarin opgaat, zo is ook de Godsidee slechts te verantwoorden, wanneer God als wereldwil gedacht wordt, de wereldontwikkeling als ontvouwing van Gods wil en Gods werken. Dat is de waarheid van het woord van Lessing: wèl kan men zich God buiten de wereld, maar nooit de wereld buiten God denken. Daarmee vloeit de Godsidee over in de idee van een hoogste Wereldwil, waaraan elke individuele wil deel heeft en waarbuiten aan elke individuele wil nog een eigen zelfstandige sfeer van werkzaamheid toekomt. De volstrekte tegenstelling tussen natuur en geest berust slechts op schijn. Het waargenomen voorwerp en het geestelijke proces in ons, waardoor wij betreffende voorwerp waarnemen, zijn in de grond één en hetzelfde. (Ook in de kennistheorie stemt Wundt dus met het spiritualistisch standpunt van Berkeley en Schopenhauer overeen, ook voor hem geldt: zijn = waargenomen worden). Voorwerp en voorstelling zijn dus niet verschillende objecten van de ervaring, maar slechts uitdrukking van een verschillend gezichtspunt, waaronder wij één en hetzelfde "iets" beschouwen. De eigen werkelijkheid is zomee voor Wundt uitsluitend de psychische wereld. Alleen het psychische is werkelijk, het fysische is alleen maar voorstelling.
De twee zijden van de wereld, de fysische en de
psychische, vormen elk op zichzelf een reeks van samenhangende feiten, met elkander
verbonden door de alles-omvattende wet van de causaliteit en beide reeksen verlopen,
evenals Spinoza het zich dacht, evenwijdig aan elkaar, zodat een universeel, onverbroken
parallellisme tussen de psychische en de fysische zijde van de Zodra de voortzetting van een bepaalde kausaal-samenhangende reeks zich aan de ervaring onttrekt, is het volgens Wundt geoorloofd, ja geboden om op een andere algemene reeks over te gaan, d. w .z. zich tot een hoger liggend standpunt te verheffen, zodat de geestelijke horizon zich verruimt en het reeds ge-kende een eiland wordt in de oceaan van het onbekende. Deze oceaan kunnen wij niet doorgronden. Doch evenals wij uit enkele punten reeds een figuur kunnen raden, zoo ook heeft de wijsbegeerte het recht, de plicht (want het is hare eigenlijke taak) de verschillende punten met elkaar te verbinden, zodat een wereldbeeld, een wereld- en een levensbeschouwing, ontstaat. Dit "interpo-eeren", dit voortschrijden van
het bekende naar het onbekende
|