|
![]() WUNDT: ZIELKUNDE De empirische grondslag voor alle wetenschappen, dus ook voor de wijsbegeerte, wordt gevormd door de psychologie. Alle psychologie, die betrekking heeft op de enkelen mens, dient, volgens Wundt, zich van de experimentele methode te bedienen, want alleen de proefneming maakt een exact waarnemen en dus ook juiste kennis van de menselijke, individuele zielsbedrijvigheid mogelijk. De van oudsher gangbare onderscheiding van de psychologie als wetenschap van de innerlijke ervaring tegenover de natuurkunde als wetenschap van de uiterlijke ervaring, wordt door Wundt verworpen. Alle verschijnselen der natuur zijn immers (onze voorstellingen, onze voorstellingen behoren tot onze psyche, dus moeten alle verschijnselen, waarmede de natuurwetenschap zich bezighoudt, in principe ook voorwerpen voor het psychologisch onderzoek kunnen worden. Innerlijke en uiterlijke ervaring betreffen dus niet
een verschil van voor- De psychologie laat zich volgens Wundt het best karakteriseren als wetenschap van de onmiddellijke ervaring. De inhouden van deze onmiddellijke ervaring worden wij door introspectie (zelfwaarneming) gewaar en het experiment is de algemene controle-instantie, die over de nauwkeurigheid van het waargenomene waakt.
De psychologie is aldus de wetenschap van het psychisch gebeuren, want ons zieleleven kent geen steeds aan zichzelf gelijkblijvende "dingen", slechts vergankelijke toestanden. Ons zieleleven is, voor zoverre het zich onder de ogen van ons bewustzijn afspeelt, voortdurend in beweging. De wijze van kennen van de psychologie is "een onmiddellijke of aanschouwelijke" en daar zij bewust van alle abstracties en hypothetische hulpbegrippen van de natuurwetenschap afziet, is zij een zuiver empirische wetenschap, dit wil zeggen: zij brengt het psychisch gebeuren op begrippen, die onmiddellijk aan de samenhang van dit gebeuren ontnomen zijn of zij leidt samengestelde feiten uit eenvoudige af. De psychische werkzaamheid is niet een gebeuren, dat
van Al heeft het psychische ook het metafysische prius,
(alles wat
Alles wat psychisch is, komt ook tot het, in ruimste zin begrepen bewustzijn; iets geestelijks dat in het onbewuste zou blijven, vormt een tegenspraak met zichzelf. Want bewustzijn betekent vooreerst niets anders, dan
dat er innerlijke toe- Bewustzijn staat dus gelijk met "gegeven-zijn van onze innerlijke belevingen". Alle occultisme wordt door Wundt dan ook
a-priori verworpen: ofwel
Het substantiebegrip is hier overtollig en kan ook best gemist worden, omdat het psychische, zoals wij het gewaarworden niet verscl1ijning, maar de werkelijkheid zelf is. Volgens de actualiteitstheorie is elke psychische inhoud een gebeuren, een gebeurtenis, niet een rustend zijn, maar een voortdurend vloeiende en naar alle zijden vervloeiende toestand, niet stilstand, maar ontwikkeling. Het psychische is "een voortdurend wisselend gebeuren in de tijd". De "ziel" is een eenheid, maar zij is niet eenvoudig, want zij is geen "monade" (men denke aan Leibniz voor wie "ziel" en "monade" zoo goed als één waren); zij is subject, maar geen substantie.
De ziel is het binnen-zijn van het organisme; evenals voor Leibniz is voor Wundt de ziel de spiegel van het organisme, de weerspiegeling van het wereld-al, want het bewustzijn vormt een knooppunt in de natuurloop, waar de wereld zich op zichzelf bezint. Lichaam en ziel zijn dus niet twee dingen, maar twee beschouwingswijzen van één en dezelfde werkelijkheid. In de natuur heerst de wet, dat oorzaak en gevolg volledig aan elkaar gelijk zijn; daartegenover heeft liet psychische een geheel andere wet, die Wundt de wet van de groei der waarden heeft genoemd. Op een gegeven oorzaak moet in de natuur steeds een bepaald gevolg verschijnen, iets onverwachts, iets volledig nieuws is hier uitgesloten. In ons geestesleven daarentegen, dat als een stroom
voortdurend in
Het beginsel van de scheppende synthese zou dus met andere woorden uitgedrukt, die moderner klinken, luiden: het geheel kan meer zijn dan de samenstellende delen! Tegenover de intellectualistische psychologie van
rationalisten als Descartes, Spinoza en Leibniz, en de associationistische psychologie van
sensualisten en empiristen zoals Locke, Condillac en Hume, leert Wundt een voluntaristische
psychologie, waarin het apperceptiebegrip (Leibniz!) een Voluntaristisch is deze psychologie, niet omdat zij uit een eenvoudige, onbewuste wil al het overige zieleleven afleidt, maar omdat de wisverschijnselen naar Wundt's oordeel een toonaangevende, doorslaggevende betekenis voor -ons zieleleven hebben. De voluntaristische psychologie beweert dus geenszins, dat het willen de enig werkelijke vorm van het psychisch gebeuren is, zij beweert alleen, dat naar analogie van het wilsgebeuren alle andere psychische processen dienen begrepen te worden. De wil staat steeds in engste verbinding met de gevoelens en de hartstocht, die alle reeds een streven of een tegenstreven in zich bevatten.
Wilshandelingen zijn veranderingen in onzen voorstellings- en gevoelstoestand, door een hartstocht voorbereid. Op de eenheid van de wil berust de centrale eenheid van het bewustzijn en van het zelfbewustzijn. Het "ik" is het gevoel van de samenhang van de belevingen van een individu. Het "ik", geïsoleerd gedacht van de
voorwerpen, is zuiver wil: "Er is niets buiten de mens noch in hem, wat hij geheel en
al zijn eigen kan noemen, De wil is de motor van het zieleleven, de wil geeft richting, fixeert, remt en ordent; het denken is zijn functie, het denken is een innerlijke wilshandeling. De wil is het intellect, en de gehele geestelijke ontwikkeling wordt in haar verschillende vormen door de wil beheerst. Zo leert hier Wundt; in navolging van Schopenhauer, een grondgedachte, die men trouwens ook reeds bij Fichte en Schelling terug kan vinden.
|