|
MAHARISHI: DE WEG TOT HET ZELF IS BRAHMAN AAN GENE ZIJDE ? L: Het vorige schijnt in tegenspraak
met de bekende uitspraak: 'het Zelf is aan gene zijde van het denken', 'het denken is niet
in staat Brahman te beseffen' en 'Brahman is buiten denken en rede'. M: Daarom zegt men, dat het denken tweevoudig is: een hoger, rein en een lager, onrein. Het onreine denken (of manas) kan niet beseffen, maar het reine is er toe in staat.
Dat betekent niet, dat het reine
denken het onmetelijk Zelf, het Brahman, kan meten - het betekent, dat het Zelf zich door
het reine denken en het manas laat begrijpen of aanvoelen, zodat je ook temidden van je
gedachten de tegenwoordigheid ervan kunt voelen; je beleeft de werkelijkheid, dat je een
bent met het diepe Zelf; en de golven van gedachten glijden enkel over het oppervlak van
deze diepte heen. L: Dat betekent 'verdwijnen van het
denken' of 'verdwijnen van het ik-gevoel'; maar de vernietiging van het denken en het ik,
waarvan ge spreekt, is dus geen volledige? M: Juist. Het manas loutert zich van zijn onreinheden en wordt helder genoeg om de waarheid te weerspiegelen: het ware Zelf. Dat is onmogelijk, zolang als het ik
nog in beweging is en aanstuwt op zelfbevestiging. L: Er wordt beweerd, dat het Zelf overal is, Brahman is alomtegenwoordig. Het is aan gene zijde en is tegelijkertijd het Zelf. Wanneer mijn Zelf Brahman is, zou ik overal zijn. Maar ik heb het gevoel, dat ik in mijn lichaam zit en daarin begrensd ben, ook al ben ik dan iets anders, zo blijf ik er toch onafscheidelijk van. Zo ben ik ook niet van mijn manas te scheiden; ook het ik schijnt een deel van mijn manas te zijn. En waar zouden denken en manas zijn zonder het brein? In elk geval kan ik me niet
voorstellen, dat ik zou bestaan zonder denken of zonder brein, dat toch een deel is van
mijn lichaam. M: Komt er een einde aan jou? - Twijfelingen nemen nooit een einde. Is de ene opgeheven, dan komt een andere boven. Het is als wilde iemand de bladeren van een boom een voor een afplukken, en wanneer alle bladeren zijn afgeplukt, groeien nieuwe er na. Men moet de boom ontwortelen.
L: Wat moet ik doen? Is het verkeerd,
te denken en twijfel tot uiting te brengen? M: Neen. De enige zekere hulp is om te beseffen: wie twijfelt. Niemand betwijfelt degen, die
twijfelt. L: Daar was ik al bang voor - dat
snoert me de mond. M: Neen, ik wil je te hulp komen. Neem aan, dat ik je een antwoord zou geven, - zou dat dan al je twijfelingen tot rust brengen? Je zegt, dat je je lichaam bent, je manas en je denken, enz. Wat is dat denken, waarvan je zegt, dat het je Zelf is? Je zegt, dat het al je voorstellingen en gedachten omvat, daarbij inbegrepen zovele bekwaamheden. Je 'Ik' is een deel van dit denken en
het denken deel van het lichaam, - bedoelde je het niet zo? L: Ik zeg niet, dat het zo is, - maar
ik heb het gevoel, dat het zo is. M: Goed, - laat ons verder gaan. Je zegt, dat je het denken bent. Het denken huist in het brein of is er aan gelijk. Je geeft toe, dat het in het brein huist. Tezelfdertijd zei je, dat je ervan verschilde, maar niet ervan gescheiden was, niet waar? Dan moeten in ons lichaam al onze gedachten, ervaringen en hartstochten, onze neigingen, drijfveren en vermoedens huizen, - in het kort alles, wat wij voelen, denken en weten. Waar moet het ik huizen, wanneer dat
een idee, een gedachte of gevoel is? L: Gevoelens, ervaringen enz. huizen
d.w.z. komen alle uit het lichaam, uit het zenuwstelsel; het denken evenwel huist in het
evenwel in het brein en wordt hen gewaar. M: Neem je dus het 'IK' als deel van het denken, dan laat je het in het brein wonen. Maar ik zeg je: het ik is een zeer
wezenlijk deel van het denken; het weet er zich evenwel verschillend van en bedient er
zich van. L: Dat geef ik toe. M: Het 'Ik' is een oergedachte, een innerlijkst gevoel, een van zichzelf onmiddellijk zekere beleving, een zelf-gewaarzijn, dat ook in droomloos-diepe slaap voortbestaat, wanneer het denken niet meer in wakker-zijn bezig is. Dan moet het 'IK' naar jouw mening
niet in het brein, maar in het lichaam huizen? L: Waar huist het? M: Dat moet je zelf uitvinden. Maar wanneer je het lichaam in
stukken ontleedt, zul je het niet vinden. L: Hoe dan? - Moet ik het denken
ontleden? M: Ja, - voor zover je denken bent, moet je je zelf ontleden en vinden, waar jij - je IK - zit. Dat bedoel ik met 'Ken U zelf.' L: Maar bestaat er werkelijk een
plaats, een centrum van het 'IK'? M: Ja, - het centrum van het Zelf, waarin het denken zich in de slaap terug trekt voor zijn bezig-zijn in het brein.
Het is het hart, maar een ander hart
dan dat kloppend bloedvat en het is ook niet het 'anahata chakra' in het midden van de
borst, het vierde der zes lotus-centra, waarover kundalini-yoga handelt. L: Waar is het dan? Misschien zal ik het eenmaal weten. Wanneer zal ik het eenmaal weten. Wanneer evenwel dit centrum van het
Zelf in het lichaam bestaat, - waarom zegt men dan, dat het Zelf (atman) Brahman is:
alomtegenwoordig, allesdoordringend? M: Bepaal je in de eerste plaats op je Zelf, dat in het lichaam huist, en vind dat. Dan mag je over Brahman, het
Alomtegenwoordige, gaan nadenken. L: Ik zou graag weten, wat dit 'hart' is en waar het is, - maar tevoren moet U me van een twijfel verlossen: ik ken mijn eigen werkelijkheid niet; mijn weten stoot zich aan de grenzen van zijn onvolkomenheid. U zegt: 'IK' betekent het Zelf (atman). Maar van 'atman' wordt gezegd, dat
het altijd zijn zelf gewaar is, terwijl ik me mijn zelf niet gewaar ben. M: Dat is een vergissing van velen. Wat jij je Zelf noemt, is niet het
ware Zelf, dat niet wordt geboren, noch sterft. L: Daarmee wilt U zeggen, dat wat ik
mijn Zelf noem, het lichaam is of een deel van dat lichaam? M: Maar je lichaam is stof, is
niet-geestelijke-dof; het beseft niet, maar is slechts voorwerp van het beseffen.
L: Wanneer ik evenwel noch 'atman'
ben, het 'Zelf', noch 'an-atman', het 'niet-Zelf'. M: Ik wil je verder helpen. Tussen het geestelijke en het stoffelijke, tussen denken en lichaam, ontstaat een iets, dat zich 'ik-wezen', 'ik-maken' (ahamkara) noemt: het 'ik-zelf', de 'jiva' of levensvonk. Wat jij je zelf noemt, is dit 'ik-zelf':
anders dan het Zelf, dat eeuwig in het binnenste van zich zelve is en anders is dan de
onbewuste stof; daarbij heeft het evenzeer deel aan het levenloos stoffelijk. L: Wanneer ge zegt 'Ken Uzelf',
bedoelt ge dus, dat ik dit 'ik-zelf' moet ervaren? M: Maar in het ogenblik, dat het 'ik-zelf' begint zich zelve te kennen, verandert zijn wezen zich; het begint steeds minder deel te hebben aan het stoffelijke levenloze, want het wordt steeds meer opgezogen door de bewustheid van het Zelf (atman).
|