|
MAHARISHI: DE WEG TOT HET ZELF MAYA: DE OVERMACHT VAN DE SCHIJN L: Wat is stilte? Is zij in zichzelve
vol bewegende kracht, of is zij louter rust en traagheid? M: Zij is geen toestand van traagheid, die van alle werkzaamheid is ontbloot. Iedere bezigheid, ieder gebeuren, die buiten in de dagelijkse wereld worden ervaren, worden met schokken door aparte stukken of banen van manas gedragen. Maar de innerlijke rust, waarin het Zelf bij zichzelve vertoeft, of de omgang met het Zelf, is een ononderbroken bezig zijn van manas in zijn totaal. Maya, de schijn van wereld en ik, is
op geen andere wijze te vernietigen dan door dit binnenwaarts gerichte omgaan met het
Zelf, dat werkzaamheid is in de hoogste
betekenis.
L: Wat is Maya? M: Maya of de overmacht van de schijn maakt, dat ons niet aanwezig en onwerkelijk toeschijnt, wat alomtegenwoordig en aldoordringend is: geheel volkomen en licht in zichzelf, en in waarheid het Zelf, de kern van ons wezen. Daaruit volgt, dat Maya ons datgene
voor werkelijk in zichzelf gegrond doet houden, wat niet-bestaand en onwerkelijk is: de
drievuldigheid van de wereld (jagat), de ik-zielen (jiva) en de Hoogste (para), die te
allen tijde onder alle hemelstreken tot schijn zijn verklaard. L: Indien het Zelf licht in zichzelf
is en geheel volkomen, waarom is dan niet iedereen ermee vertrouwd op dezelfde wijze als
hij met ieder ander ding in de buiten-wereld vertrouwd is? M: Als er een ding vertrouwd is, is het inderdaad het Zelf (atman), want het is zichzelf vertrouwd en weet nu van zichzelf af, als van iets, dat het waarneemt. Want weten of gewaar zijn, innerlijk licht, dat zichzelf verheldert en waardoor je dingen der uiterlijke wereld waarneemt, is waarlijk de kracht en de aandrijvende werkzaamheid (shakti) van atman zelf. Het Zelf is geestelijk (chit), louter innerlijk-zijn en er bestaat geen nader voorwerp dan het Zelf. Het is de ondergrond van het leven en van de voorstellingen, en treedt aan de dag als manas, dat voorwerpen waarneemt, die zelf levenloos zijn en daarom hun eigen bestaan niet gewaar worden. Hun zijn en bestaan kan aan atman zelf worden toegeschreven. De opvatting, dat er een veelvuldigheid van voorwerpen bestaat, die ogenschijnlijk een zelfstandig bestaan voeren, is het gevolg daarvan, dat men zijn eigen Zijn gelijk stelt met het bestaan in het stoffelijk lichaam; met andere woorden: de ogenschijnlijke veelvuldigheid van het bestaan berust daarop, dat men denkt in termen van het stoffelijk lichaam, terwijl louter geestelijk innerlijk-zijn (chit) een is en alomvattend. Neemt men een bestaan aan van de voorwerpen buiten het Zelf, dan zijn zij noch licht in zichzelf - d.w.z. zich van hun eigen bestaan bewust - noch in staat elkaar te beseffen, noch besefbaar. Omdat het subject zichzelf gewaar wordt, wordt het ook de voorwerpen gewaar, en wat zich niet van zichzelf bewust is, is zich ook niet bewust van andere dingen. Omdat het Zelf niet op die wijze
wordt beseft, dat in alles, wat beseft wordt, het Zelf zichzelf beseft, daarom neemt het
de gedaante aan van het aparte ik of de individualisatie (jiva), dat in de zee van
cirkelende wedergeboorten (sansara) verzinkt en zich traag en beneveld daarin verloren
beweegt. De niet-wetende begrijpt zijn werkelijke eenheid met het Zelf niet, en vergeet de omstandigheid, dat zijn stoffelijk lichaam net evengoed voorwerp van zijn voorstelling is als ieder ander ding van zintuiglijke waarneming in de verschijnselen-wereld, dat door het naar buiten stromend manas wordt opgeroepen; daarom tobt hij zich af in de waan, dat geboorte en dood werkelijk zijn, terwijl zij niet werkelijker zijn dan de tastbare dingen van de uiterlijke wereld. Zo verzinkt hij in maya en sansara.
|