|
MAHARISHI: DE WEG TOT HET ZELF VEERTIG VERZEN Bestaat er weten, dat niet Zijn
is? Het hoogste Zijn is in het hart
gevestigd, Aan gene zijde van alle
tweespalt in het denken. Het is het hart. - Hoe kan men
dat ervaren? Te weten is: het zijn binnen in
het hart. Wie bang is voor de dood, vlucht
aan de voeten Van 't Hoogste Wezen aan gene
zijde van dood en van geboorte. Kan hem, die voor zichzelf en
zijn gewichtigheid is afgestorven, Nog de gedachte aan de dood
ontmoeten? Gelijk het Hoogste Wezen is hij
sterfeloos.
Daar wij de wereld en onszelf
bespeuren, Zo moeten allen erkennen een
Hoogste Ene Met krachten, die in
veelvuldigheid verschijnen. De beelden en wie ze waarneemt -
zowel benoembaar als gedaantelijk, De achtergrond en de lichten,
die daarop vallen: Dit alles is het Ene alleen. God, de wereld en de zielen,
daarmee vangt iedere heilige Leer aan. Dat deze drie slechts een zijn,
of juist altijd drie zijn, Zegt men, zolang het ik bestaat. Het Zelf gewaar worden, terwijl
men het ik oplost, is hoogste staat. Wat geeft het uiteen te zetten,
of de wereld werkelijkheid of schijn is? Slechts bouwsel van het manas,
al dan niet? Tot onze vreugd geschapen, al
dan niet? Want het staat allen vrij, haar
achter zich te laten En van het Zelf de werkelijkheid
te beleven, Gevestigd aan gene zijde van
eenheid en van tweespalt, In het uitdoven van het ik. Indien ge zelf gedaante zijt,
bespeurt ge God en wereld als gedaante. Maar wie is het, die hun
gestalte speurt? En hoe is het, wanneer gij zijt
gedaanteloos? Bestaat er, zonder oog, zien en
gezicht? Het Zelf is het oog, en is gedaanteloos grenzeloos. Vijf lagen vormen het lichaam en
het woord 'lichaam' omvat alle vijf. Is er een wereld, indien er geen
lichaam is? Vertel: bestaat er iemand, die
de wereld heeft bespeurd Zonder een lichaam te bezitten? De wereld is niets anders dan de
openbaring van de vijf Geaardheden der zintuiglijke
gebieden. Deze geaardheden worden
voorwerpen der vijf zintuiglijke ervaringen. Zeg mij: als wij de wereld, dank
zij de vijf zinnen, louter ervaren in het manas, Is dan de wereld iets aan gene
zijde van het manas?
De wereld en de gewaarwording
ervan gaan samen op en onder, In het gewaar worden slechts
verschijnt de wereld. Doch het volkomene, waaruit de
wereld en ons gewaarworden ervan verrijzen, Wanneer zij ook weer ondergaan, Dat zonder op- of ondergang
straalt, Is het enig-werkelijke. Onder welke namen of onder welke
gedachte Gij HET vereert, dat zonder
naam, zonder gestalte is, En dat in alles huist: dit alles
is slechts middel om HET te beleven. Doch zijn werkelijkheid
waarachtig beleven Betekent: het eigen zijn in Zijn
ZIJN vinden En daartoe ingaan en met hem
één zijn. Alle paren van tegenstelling
(als beseffen en niet-weten) En alle drievuldigheden (als
beseffende, het besefte en het proces van beseffen) Ontspringen in een enkele: de
voorstelling 'ik'. Beseft ge de aard van de Enige
in Uw hart, Dan vallen alle andere
voorstellingen weg. Slechts wie deze werkelijkheid
heeft ervaren Weet wat werkelijk is. Niets verwart hem.
Beseffen en niet-weten hangen
samen en bepalen elkander. Alleen het Zelf beseffen is
waarachtig Inzicht, Het Zelf is oorsprong van
beseffen en niet-weten, En zijn veranderlijke vorm zijn
zij beide. Is het werkelijk Inzicht en niet
eerder Onwetendheid Wanneer men weet van de dingen
buiten, maar niet het Zelf bespeurt, Dat de Beseffende is? Wie het Zelf beseft, Dat oorsprong is van het besef
en van de voorwerpen van dat besef, Dien zeggen het beseffen en de
voorwerpen ervan, Dien zeggen Inzicht en
onwetendheid Niets meer. Waarlijk Inzicht is slechts
daar, Waar noch weten, noch
onwetendheid is. Weten is het ware Inzicht niet. Het Zelf is Inzicht, Het straalt al-eenzaam, En er is niets te beseffen, noch
te doen beseffen, En toch is het niet louter
Niets. Het Zelf is Inzicht en het enig
Werkelijke, Het menigvuldige gewaar te
worden is onwetendheid. Maar ook dit bedrieglijk weten
is niet Verschillend van het Zelf, dat
werkelijk beseffen is. Sieraden van goud zijn
menigvuldig in hun vormen en slechts schijn Doch zouden er die vormen zijn
zonder het goud, dat daar in hen verschijnt? Zolang het denkbeeld 'ik'
bestaat, bestaat er ook een 'gij', en 'hij'. Doorgrondt ge nu de
werkelijkheid van 'ik' en lost ge 't op, Dan zullen ook het 'gij' en
'hij' verdwijnen. Dan blijft alleen de reine staat
van 't Zelf, Waarin die drie zich als EEN
openbaren.
Verleden en toekomst bestaan
slechts in betrekking met het Heden. Geschieden zij, dan zijn zij
Heden. Daarom is slechts het Heden
werkelijk. Vermeet zich iemand te weten van
toekomst en verleden, Zonder te weten van de
werkelijkheid van 't Eeuwige NU, Dan lijkt hij een, die tellen
wil, Maar niet afweet van de EEN. Bestaan ruimte en tijd buiten
ons, wanneer we ze bezien? Als lichamen zijn wij verstrikt
in ruimte en tijd. Maar zijn wij lichamen? - Wij
blijven onveranderlijk, Heden als vroeger en overal: Niet zijn wij in ruimte, noch in
tijd. Toch zijn wij - altijd en
overal.
Wie het Zelf niet kent en wie
het erkent, Voor beiden is het lichaam 'ik'. Wie 't Zelf niet kent, diens
'ik' wordt door het lijf begrensd. Wie 't Zelf beseft, dat in het
lichaam woont, In hem straalt een 'ik', dat
geen grenzen heeft. Dat is het onderscheid tussen
beide. Wie geen Inzicht heeft, en wie
wel Inzicht heeft: Voor beiden is de wereld
werkelijk. Wie geen Inzicht heeft, houdt de
maten der wereld Voor de grenzen der
werkelijkheid. Voor wie Inzicht heeft is
werkelijk, wat aan de wereld Ten grond ligt, gedaanteloos, grenzeloos. Dat is het hele onderscheid
tussen beide. De strijd tussen de vrije wil en
noodlotsdwang Geldt slechts voor hem, die
niets weet van de grond, Die beider wortel is. - Wie 't
Zelf beseft heeft, Enkel wortel en grond van
vrijheid en van noodlot, Is generzijds van beide. Hoe zou
hij erom strijden? Ziet iemand God en niet het
Zelf, Dan ziet hij slechts een
geestelijk beeld. God is niet anders dan het Zelf.
Slechts wie Zijn eigen ik verliest en daar
de grond van schouwt: het Zelf Heeft waarlijk God gevonden.
De Heilige Schriften doen kond
van 'Aanschouwing van het Zelf' en
van 'aanschouwing Gods'. Maar hoe kan iemand 'het Zelf
aanschouwen'? - Het is Een zonder tweede. Hoe kan dan
iemand 'God aanschouwen'? Het ik moet zich in Hem
verliezen. God is het, die het manas als
rein innerlijk-zijn verlicht, Hij geeft zijn licht eraan. Hoe
wilt ge met het manas Hem beseffen? Tenzij dat ge het inwaarts richt En onderdompelen doet in Hem. Niet het lichaam is 't, dat 'ik'
zegt. En niemand, die Zijn ik in droomloos diepe slaap
verloor, Beweert niet te hebben bestaan,
gedurende die tijd. Alleen, wanneer dat ene ding:
het 'ik' verschijnt, Openbaart al 't andere zich. -
Trek dan Uw manas samen In een enkel punt en doorgrond: 'Waarvandaan stijgt het 'ik'
op?' Het lichaam heeft geen
bewustzijn, dat 'ik' kan zeggen. Het enige en hoogste werkelijke
is louter innerlijk-zijn, Het maakt zich niet kenbaar en
zegt ook niet 'ik'.
Doch tussen die beide, door het
lichaam begrensd, Verschijnt een ding als 'ik'.
Dat is de knoop. Het knoopt de stille schijn van
't innerlijk-zijn aan het donker-bewust-loze. 'Gebondenheid" en 'ziel' (jiva),
'ik' en 'ijl lichaam', 'samsara' en 'manas ' zijn de
vele namen ervan. Gedaante aannemend komt het tot
bestaan. Gedaante vasthoudend behoudt het
zijn bestaan. Aan gedaante zich voedend wordt
het groot. Het wisselt van gedaante in
gedurige wisseling. Wilt ge het vangen, dan ontsnapt
het U. Zo is het 'ik' als een
spookachtige kabouter, zonder eigen gedaante. Wanneer het ik verschijnt, komt
al het andere tot aanschijn. Wanneer geen ik er is, is er
verder niets meer. Het ik alleen is alles, - enkel
het ik doorgronden En wat het waarlijk is, betekent
zich ontdoen van alle dingen. De staat, waarin het ik niet tot
verschijning komt, Dat is de staat, waarin wij HET
zijn. Of het moge zijn, dat ge de
staat vindt, waarin het ik Zijn oer-staat heeft, - hoe wilt
ge de staat verwerven, Waarin Uw enkel-wezen zich
verliest en nooit een ik verschijnt? Verwerft ge die niet, hoe zult
ge dan ingaan tot onze waarachtige staat, Waarin wij HET zijn? Als een duiker, die vinden wil,
wat in het water viel, Moet ge met geconcentreerd manas
inwaarts duiken, Ge moet adem, rede en iedere
opwelling tegenhouden, Om de plaats te vinden, waaruit
het ik,
Dat opstijgt, zijn
oorspronkelijke staat put. De weg van Inzicht is: met het
manas inwaarts duiken, Niet 'ik' zeggen, maar in het
manas vragen, Waarvandaan het als 'ik' komt
opgestegen. Daarbij 'dit is niet ik' of 'dit
ben ik' te denken Kan daarbij een hulpmiddel zijn,
maar nimmer onderwerp van 't vragen. Wanneer het manas, innerlijk
onderzoekend 'wie ben ik?' Het hart bereikt, openbaart
vanzelf zich een 'IK-IK', Voor wiens aanwezigheid het ik
zich buigt en oplost. Hoewel het zich zo openbaart,
heeft het geen ik-aard, Het is volmaaktheid en niets
anders dan het Zelf. Wiens zalig geluk, sinds zijn ik
uitdoofde, Louter bestaat in 't wezen van
het Zelf - Wat bleef hem te volbrengen? Niets kent hij buiten 't Zelf.
Hoe kan men zijn wezen vatten. Staan blijven bij de gedachte:
'dit ben ik - dit ben ik niet ' - Waar toch de heilige schriften
duidelijk zeggen: 'Gij zijt DAT - (tat tvam asi),
is louter zwakte van het manas. In waarheid zijn wij niets
anders dan HET. Te zegge: 'ik heb mezelf niet
ervaren' - of te zeggen: 'Ik heb mezelf ervaren', is
belachelijk. Zijn er twee Zelven, die elkaar
tot voorwerp kunnen zijn? - Alle ervaring is: Het Zelf is
Een. Niet erkennen, wat voor allen
altijd waarachtig werkelijk is, En standvastig gevestigd zijn in
't hart,- Doch kibbelen: 'het is' - 'het
is niet' - 'het is gedaantelijk' - 'Het is gedaanteloos' - 'het is
een' - 'het is twee' - 'het is geen van beide' - Dat betekent: in Maya gevangen
zijn. Het enig waarlijk-werkelijke
beseffen en daarin zijn,
Betekent het waarachtig
meesterschap voleinden. Het meesterschap over de
wonderkrachten blijft als iets in de droom geschonken, - Is dit nog waar, wanneer de
slapende ontwaakt? Wie is gevestigd in de staat van
het waarachtig werkelijke, Bevrijd van het onwezenlijke -
zal hij voor dergelijk meesterschap zich moeite geven? Wanneer men meent, dat men zijn
lichaam is, dan zou de gedachte 'Dat ben ik niet, ik ben HET'
een goed hulpmiddel zijn Om de gevestigdheid in HET te
vinden. Maar waarom zouden wij steeds
denken: ik ben HET, Aangezien wij binnen in Dat
alleen wonen. Denkt een man aldoor: 'ik ben
een man'? Tweevoudigheid: leraar en
leerling, wereld en ik, ik en Zelf, Heerst, zolang als wij op weg
zijn naar het Zelf. In de beleving van het Zelf is
er dan Eenheid. Deze gedachte is ook niet
juist. Daarmee gaat het als met de dwaas: Tien dwazen doorwaadden een
wassende stroom. Gekomen aan de andere kant,
telden zij elkaar en bevonden dat er slechts negen waren,
Want ieder vergat zich zelve mee
te tellen. Een vreemde voorbijganger hielp
hen uit de waan: Hij liet ze allen langs zich
gaan, Gaf ieder een krachtige slag,
zodat hij schreeuwde, En liet ze schreeuwen tellen.
Toen vonden zij elkaar. Een ieder van de tien had
angstig naar de tiende gezocht, En was het zelf. Was hij niet
precies zo de tiende, Toen hij dien tiende miste, als
toen hij hem vond? Zijn wij de daders van ons
handelen, dan moeten wij de vruchten ervan oogsten. Maar doorvorsen wij: 'wie is de
dader?" en beleven wij het Zelf, Dan verdwijnt ons daderschap en
de drievoudige vrucht van karma: 'Gesponnen', 'opgesteld',
'toekomstig naderend', verdwijnt En de staat van vrijheid
openbaart zich: Tijdeloos, zoals die voor immer
reeds bestond. Slechts zolang ge in de waan
verkeert, dat ge gebonden zijt, Gelden U de gedachten:
'gebondenheid' - en 'bevrijding' Bekijk U zelf en onderzoek: 'wie
is gebonden'? En de gedachte 'gebondenheid'
zal verstuiven, Slechts het eeuwig vrije is
tijdloos werkelijk. - Kan de gedachte 'bevrijding'
verder bestaan? Er wordt geleerd, dat van
drieërlei aard de bevrijding zou zijn: Laat U gezegd zijn: wanneer of
beide tegelijk, naar keuze. Laat U gezegd zijn: wanneer het
ik vergaat, dat zich afvraagt Of 't Zelf in zijn vrijheid
gedaante heeft, of niet, of beide - Dan is dat ware bevrijding.
|