|
MAHARISHI: DE WEG TOT HET ZELF WIE BEN IK ? Het lichaam is gevoelloos als een
aarden vat en voelt zich niet als 'ik'. Maar ook in droomloze slaap, wanneer
wij het lichaam niet gevoelen, zijn wij aanwezig: als Zelf (atman), dat in zichzelf rust. Daarom is het lichaam niet het IK. WIE BEN IK? Waar kom ik vandaan? In het hart van hen, die,
geconcentreerd naar binnen schouwend, zichzelve deze vragen voorleggen, en innerlijk
standvastig en stil, hun rustpunt in het Zelf vinden, dat in zich zelve straalt en
volkomen is.
Ook ik ben niet het hulsel, gevormd
uit die zaligheid, die allerinnerlijkst en onder al die omhulsels van mijn persoon mij in
droomloos-diepe slaap omsloten houdt: de toestand van het onbewuste zijn, waarin de
werkzaamheid van al die hulsels niet meer voelbaar is, terwijl hun krachten, als louter
vermogens aanwezig, sluimeren. Alleen dat, wat overblijft, wanneer
men van dit alles afziet, kan 'IK' worden genoemd: zuiver innerlijk-zijn. Wanneer het manas, als werktuig van
alle waarnemen en ervaren en van alle handeling, uitdooft, verdwijnt de wereld der dingen
daarmede. De waan, dat een onschuldig koord,
waarop men onverwacht in het donker trapt, een slang zou zijn, verdwijnt, zodra men de
waarheid ervaart, dat het maar een koord is. Evenzo verdwijnt de waan van deze
schijnwereld pas, wanneer het Inzicht van het ware Zelf is verworven. Het denkende manas is een
geheimzinnige kracht (sakti) van het Zelf. Wanneer alle processen in het manas
zijn uitgeschakeld, blijft er niets over, dat nog manas zou kunnen genoemd worden. Er is echter ook geen wereld,
onafhankelijk van en buiten de processen van het manas.
De droomloze slaap kent geen
manas-processen en daarom ook geen wereld. Het denkend manas doet in waken en
dromen deze wereld uit zichzelf tevoorschijn treden en zuigt die weer op, zoals een spin
haar net uit zichzelve tevoorschijn brengt en op een ander tijdstip haar draad weer in
zichzelve trekt. Wanneer het manas met zijn eigen
scheppingen en processen zich ontplooid, schept het de wereld en hierdoor wordt het Zelf
verborgen. Daarom: Wanneer iemand de wereld
ervaart, dan ervaart hij het Zelf niet; ervaart hij het Zelf, dan verdwijnt de wereld. Aanhoudend vragen naar het wezen van
het manas verandert het manas in datgene, waaruit het 'IK' voortkomt, en dat is tenslotte
het Zelf. Het manas klampt, om te bestaan, zich
altijd vast aan iets tastbaars (Stuhla), het kan niet onafhankelijk 'zijn'. Het manas vormt het 'ijle lichaam', de levenskern (jiva) of het ik. Vraagt men, waar het denkbeeld van
het ik ontspringt, dan ervaart men, dat dit in het 'hart' is. Wordt door innerlijk schouwen het
manas in een punt geconcentreerd, dan kan deze plaats van het Zelf ontdekt worden.
De eerste, de voornaamste opwelling,
de doorgedachte in het manas, is 'ik'. Pas wanneer die geboren wordt, ontstaan talloze andere opwellingen. Het manas is niets anders dan een
bundel opwellingen; waarom kan het alleen door zulke vragen als 'wie ben ik?' tot rust
komen. Zoals een brandende spaander, die een brandstapel doet ontvlammen, tenslotte daarbij zichzelf tot as verteert, zo verteert de rusteloze bewegelijkheid van het manas - (dat allereerst de beweging naar de vraag 'wie ben ik?' Doet ontstaan - en daarin alle andere
opwellingen van het manas verteert) - tenslotte zichzelf tot er niets overblijft. Wanneer ooit een opwelling in je
manas opstijgt, die je naar buiten voert, volg haar dan niet, maar tracht de blik naar
binnen te richten en vraag: 'in wie kwam deze opwelling op?' Laat je niet van de wijs brengen,
welke gedachten en opwellingen ook in je mogen opkomen, houd bij iedere opwelling, zodra
die opstijgt, vol met de vraag: 'in wie kwam dit op?'. Het manas van hem, die zich houdt aan
dit vragen, blijft naar binnen gekeerd en wordt steeds opnieuw tot zijn oorsprong
teruggebracht. En alle opwellingen worden vernietigd op het ogenblik dat ze opkomen.
Houd je aan dit vragen en oefen je in
het voortdurend naar binnen gekeerd Zijn en wees er zeker van, dat je manas aan zijn
oorsprong wordt verbonden. Weldra zal het daarin berusten en de
strijd opgeven. Pas wanneer het onstoffelijke fijne manas zich ontlaadt en zich door de hersenen en de zintuigen naar buiten toe projecteert, nemen namen (begrippen) en gestalten van de stoffelijke, tastbare wereld vorm aan. Wanneer de impulsen van het manas, die zich naar buiten richten, onderdrukt en binnen het 'hart' gehouden worden en al zijn spanning zich naar zichzelf toe keert, dan is dat 'het naar binnen schouwen'. Maakt het zich uit het hart los en
houdt het zich bezig met het scheppen der stoffelijk-tastbare wereld, dan wordt dat 'naar-buiten
schouwen' genoemd. Blijft het manas in het hart
besloten, dan zal langzamerhand de oergedachte 'ik' uitdoven, en wat overblijft, is het
eeuwig Zelf (atman). Deze toestand, waarin zelfs niet het geringste van de ik-voorstelling overblijft, heet 'Het aanschouwen van het Wezenlijke in eigen wezen'. In de Vedanta wordt deze toestand
genoemd: 'het aanschouwen van het Inzicht'. Deze rust is niets anders dan die toestand van het manas, waarbij het in het Zelf verzonken en ermede versmolten is: Het is de onvertroebelde vorm, die het Zelf in zich zelve heeft. Deze toestand heeft niets te maken
met gedachtelezen, het op een afstand werken van de ziel, helderziendheid of 'het zich
bewust zijn van de drie tijdsindelingen': verleden, heden en toekomst. Zuiver wezenlijk is het Zelf in zijn
eigen diepste wezen. De uiterlijke wereld met alle wezens
(jiva) met inbegrip van de over de wereld regerende Hoogste Heer (ishvara), is louter
weerkaatsing, die zich aan het Zelf (atman) voordoet, als de glans van zilver op een stuk
parelmoer. Alle drie: de wereld, de wezens en de
over de wereld heersende Hoogste God verschijnen tegelijk en verdwijnen tegelijk. In de grond is het dat essentiële wezen van het Zelf, dat gezien wordt als wereld, ik (jiva) en Hoogste Heer; alle drie zijn in de grond 'het inwezen van shiva', d.i. het inwezen van het Zelf.
|