|
MYSTIEK
DE GEESTELIJKE BRUILOFT Een man die weinig schokkends beleeft
heeft, zijn lange leven sleet in en rond Brussel en in wiens werk nauwelijks iets te
bespeuren is van het wrede en woelige van zijn tijd. Wat het meest opvalt in zijn werk is
het kabbelende, breed uitgesponnen, sappige schrijven, waardoor men haast vanzelf
heenglijdt over passages die toch wel gruwelijk zijn, met name de liefdesverhouding tussen
God en de mysticus beschrijft als een elkaar verslinden. Christus' minne is gierig en
tegelijk mild... Zijn honger is bovenmate groot. Hij verteert ons ten gronde uit,
want hij is een gulzige gast en hij heeft de geeuwhonger. Konden wij het hartstochtelijke
verlangen doorzien dat Christus bezielt, wij zouden onszelf niet kunnen tegenhouden en hem
in de keel vliegen.
Of een andere passage over de
mystieke drift: En de ziel die mint, is bijzonder
vraatzuchtig en gulzig: haar mond staat wijdopen, alles wat haar getoond wordt, wil zij
hebben. Zij is echter een schepsel en
vermag God niet geheel te verslinden of te bevatten. En daarom moet ze haken en
hunkeren, voor eeuwig honger en dorst blijven hebben. Van Ruusbroec zijn twaalf werken
bekend, waarvan een voornamelijk bestaat uit stukken van Eckharts hand. Dit oeuvre is al direct voor een deel
vertaald, onder anderen door Gert Groote, en in zijn geheel in 1552. Hierdoor was dit werk, samen met dat
van Suso en Tauler, algauw wijd en zijd bekend. Ruusbroec beschrijft geen individuele
ervaringen, maar is een echte leraar: hij geeft richtlijnen hoe met ervaringen om te gaan. Ook is hij niet origineel in zijn
interpretaties van die ervaringen.
Hij borduurt voort op het beeld van
Eckhart: de godheid die beeldloos een is en het vloeiende leven van de barende God in de
Zoon en de Geest. Hij past dit toe op wat Eckhart de hoogste vorm van mystiek noemt: naar buiten en naar buiten gaan, werkzaam en zich bezinnend, geëngageerd zonder dat de eenheid met de godheid verstoord wordt. Beelden van de zee, van de seizoenen,
enzovoort, dienen bij hem om dit uit en ingaan, in God en in de mysticus, telkens anders
te beschrijven. Hij spreekt dan ook over de 'ghemeyne
mens', de open mens die alles deelt met allen, zo als ook God 'hemen' is. De volwassen mysticus beschrijft hij
aldus: Zo bezit hij een 'hemen leven'
want schouwen en werken liggen hem even na en in beide is hij volmaakt. Of nog anders: Zoals wij onze zintuiglijke ogen
opendoen, ermee kijken en weer sluiten - en dat gebeurt zo snel dat wij het niet eens
gewaarworden - zo sterven wij in God, leven wij vanuit God en blijven voortdurend een met
God. De weg naar deze hoogte is bij
Ruusbroec die van de 'Geestelijke Bruiloft'. Het boek dat deze titel draagt,
begint met de bijbeltekst uit de parabel van de wijze en dwaze maagden: 'Ziet de bruidegom
komt; gaat uit, hem tegemoet.'
De Bruidegom komt, de bruid gaat hem
tegemoet. Beiden leggen een weg af, inspelend
op elkaar. In het OT Hooglied is dit beschreven,
in Christus op z'n volmaaktst verwerkelijkt. In de mystiek begenadigde herhaalt
zich dit historische gebeuren op zeer individuele wijze. In Ruusbroec is de middeleeuwen
mystiek op haar hoogtepunt en tegelijkertijd op haar eind. Hij geeft de weg aan waarlangs de
mens tot rust kan komen in het leven van alledag en welke weg de veilige is. Hij put daarbij rijkelijk uit een
lange traditie, door alle inquisitieprocessen wijs geworden. Hij is beschouwelijk-speculatief en tegelijkertijd spreekbuis van een minnemystiek. |