|
MYSTIEK: DE MEESTERS VAN HET VERRE OOSTEN DE HEMEL: EEN VOLMAAKTE STAAT VAN BEWUSTZIJN Toen God de wereld wilde scheppen, uit de Universele Geestensubstantie, was Hij rustig en beschouwend, met andere woorden, Hij zag een ideale wereld. Hij hield de substantie, waaruit de wereld gevormd is, vast in de geest gedurende de tijd, die nodig was om haar trillingen te doen verminderen, sprak dan het Woord en de wereld was geschapen; of, wij zouden kunnen zeggen, Hij stelde zich een geestelijke vorm voor, waarin de substantie kon vloeien, die nodig was om de wereld te maken en zo nam zij de volmaakte vorm aan, die God voor haar in het bewustzijn vasthield. Al deze dingen had God, de Oneindige Macht, steeds kunnen denken, Hij had eeuwig kunnen blijven wensen, dat zij vorm zouden aannemen en zichtbaar zouden worden, maar ware het gesproken woord niet uitgezonden in de vormloze ether, er zou niets geschapen of tot zichtbare vorm geroepen zijn. Zelfs om de de gedachten en wensen van een Oneindige, Almachtige Schepper in resultaten om te zetten en geordende vormen uit de chaos voort te brengen, was het definitieve en positieve ''er zij'' nodig. Zo moeten ook wij de definitieve stap doen. God houdt de ideale, volmaakte wereld tot in de kleinste kleinigheid in Zijn geest vast en zij moeten tot te voorschijn komen als een hemel of een volmaakt vaderhuis, waar al Zijn kinderen, al Zijn schepselen en scheppingen kunnen wonen in vrede en harmonie. Dit is de volmaakte wereld, die God in den beginne zag en de wereld, waaraan Hij ook op dit ogenblik als geopenbaard denkt; de tijd van haar openbaring hangt alleen af van onze bereidheid om haar aan te nemen. Zodra wij het punt kunnen bereiken, waar wij weten, dat wij allen één zijn, één mens - waar wij weten, dat we allen evenzeer delen van Gods lichaam zijn als een lid van ons lichaam een deel is van het hele lichaam, dan zijn wij in en horen tot Gods koninkrijk, de hemel hier op aarde, in dit ogenblik. Om dit te manifesteren, moet gij beseffen, dat in de hemel niets materieel is, alles is geestelijk. Beseft, dat de hemel een volmaakte staat van bewustzijn is, een volmaakte wereld hier op aarde, nu in dit ogenblik, en dat het enige, wat wij te doen hebben, is haar aan te nemen. Overal om mij heen ligt die wereld, slechts wachtend tot ik mijn innerlijk oog open en door dit oog zal mijn lichaam verlicht worden, met het licht, dat noch van de zon, noch van de maan is maar van de Vader en de Vader is hier in mij, in het diepste deel van mijn wezen. Ik moet mij slechts voldoende realiseren, dat niets materieel is, maar alles geestelijk, en dan moet ik denken aan die heerlijke, door God gegeven, geestelijke wereld, die altijd om mij heen is, als ik haar slechts realiseren kan. Ziet gij niet in, dat God alles op deze wijze geschapen heeft? Eerst werd God rustig en beschouwend en zag het licht, toen sprak Hij: ''Er zij licht'' en er was licht. Op dezelfde wijze sprak Hij: ''Er zij een uitspansel'' en het geschiedde en zo verder, terwijl Hij iedere vorm of ideaal in Zijn bewustzijn vasthield en dan het woord sprak, waarop het ideaal verscheen. Zo ging het ook met de mens. God sprak: ''Laat Ons mensen maken naar Ons beeld, naar Onze gelijkenis en hun heerschappij geven over alles.'' God, het Algoede, schiep alle dingen goed, de mens als het grootste en laatste, met macht over alles. Toen zag de mens alleen het goede en alles was goed, totdat de mens zich van God afscheidde en een tweeheid of twee zag. Toen schiep hij door zijn gedachten twee begrippen, het ene goed, het andere het tegendeel, want als er twee waren, moesten zij aan elkander tegenovergesteld zijn - goed en kwaad. Zo ontstond het kwade door 's mensen volmaakte macht om dat, waarop hij de blik richtte, tot uitdrukking of verschijning te brengen. Als de mens het kwade niet voor zijn geestesoog gezien had, dan zou het niet de macht gekregen hebben om tot uitdrukking te komen. Alleen het goede zou uitgedrukt zijn en wij zouden zo volmaakt wezen als God ons nu nog ziet. Zou de hemel niet altijd op aarde geweest zijn, zoals God het ziet en zoals wij allen het moeten zien om die hemel tot openbaring te brengen? Jezus had het volste recht te zeggen, dat Hij uit de hemel kwam, want zijn niet allen uit de hemel, de grote, Universele Geestessubstantie, gekomen ? Heeft God de mens niet, door hem naar Zijn beeld en gelijkenis te scheppen, de macht gegeven om te scheppen, gelijk Hij het doet, en verwacht God niet van de mens, dat hij even vrijelijk gebruik maakt als Hij zelve en op precies dezelfde wijze ? En wel, door eerst de noodzakelijkheid in te zien, dan zich het goede voor te stellen, het ideaal, dat de vorm zal vullen, die in het bewustzijn vastgehouden wordt om gevuld te worden uit de Universele Geestessubstantie, dan het woord uit te zenden, opdat de vorm gevuld worde en zo geschiedt het en het is goed. |