LEVENDE
GEDACHTEN
x
OSHO
x
KRISHNAMURTI
x
MAHARISHI
x
MEHER BABA
x
SAI BABA
x
VIVEKANANDA
x
BHAGAVAD GITA
x
MYSTIEK
x
NIETZSCHE
SPINOZA
FILOSOFIE OVERIGE
x
I TJING  
x
THOMAS EVANGELIE
x
OVERIGE
x
CITATEN
x
TREFWOORDEN & LINKS
x
SITEMAP
x
HOMEPAGE

 

      MYSTIEK/KABBALA: REISGIDS NAAR HET GELUK          

  DE KETTERSE ENGELEN  

Wij zullen hier volstaan met heel kortweg te zeggen, dat de Angeloi iedere mens persoonlijk, gidsend begeleiden; dat de Archangeloi dit doen met volkeren; dat de Archai geesten zijn, die o.a. tijdperken hun eigen aanzien geven en dat de Exousia liefde schenkende vormgevers zijn.

Zij zijn zonnegeesten, die een hoofdrol hebben vervuld in de creatie van ons zonnestelsel.

Zij zijn ook de geesten geweest, die de mens zijn IK ingeplant hebben.

Dit geschiedde in een ver verleden, nadat de Dunameis de schenkers waren geweest van 's mensen natuurlijke begeertekrachten.

Aan deze scheppingsdaad ging vooraf die der Kuriotetes, die de mens met vitale levensenergie begiftigden, nadat de Thronoi de wil hebben de wil hadden opgebracht de essentie van het latere fysieke lichaam van de mens uit hun eigen wezen offervaardig af te zonderen.

In dit kort bestek is het niet doenlijk over de eerste hiërarchie meer te zeggen, dan dat de Thronoi geesten van de wil zijn, de Cherubim geesten der wijsheid en de Seraphim de eerste dienaren der Trinitiet.

Exousiai is de Griekse naam voor de groep van zeven Engelen, die in het Hebreeuws de Elohim heten.

Het Oude testament vangt aan met de vermelding van hun scheppingswerk in de woorden: 'In een oertijd schiep de groep der Elohim de geest der hemelen en de geest der aarde'.

De vertalers van onze Statenbijbel schreven: 'In den beginne schiep God den hemel en de aarde'.

Dit was een vereenvoudiging van de grondtekst, omdat men blijkbaar geen raad wist met het enkelvoud 'bara' (=schiep) en het meervoud 'Elohim' en evenmin met het meervoud 'hemelen' en met 'de geest der hemelen en 'de geest' der aarde.

In Genesis 2,5 en de daarop volgende verzen wordt niet meer van Elohim gesproken, maar van 'Jahwe Elohim', vertaald als 'de Heere God'.

Deze vertaling verbloemt iets, dat Rudolf Steiner duidelijk uit de doeken heeft gedaan in de derde voordracht van zijn cyclus van twaalf, in 1908 in Hamburg gehouden voordrachten over het Johannes-Evangelie.

Hij vermeldt daar, dat Jahwe diegene der zeven Elohim was, die de zonnesfeer verlaat, om de maan als 'residentie' te kiezen.

Deze apartganger der Elohim hebben de Israëlieten als hun speciale goddelijke Beschermheer ervaren.

De andere zes Exousiai blijven zonnegeesten, die van uit de zon onze planeet hun krachten ten goede doen komen.

Hiermee is duidelijk naar voren gekomen, dat Jahwe een heel andere grootheid is, dan de alomvattende Geest, die door Christus 'de Vader' wordt genoemd.

Een grote ontdekking van Steiner was, dat hij het bestaan gewaar werd van twee groepen - door Dionysios niet genoemde - ketterse Engelen, geestelijk wezens, uit de tweede en derde hiërarchie, die zich in de vroegste wordingstijden der aarde van hun mede-engelen afzonderden en daarmee zich losscheurden uit het hiërarchisch samenwerkingsverband.

Hierin is de oorzaak te vinden, dat Dionysios ze niet vermeldt.

De eerste groep waren de Luciferische engelen, genoemd naar hun 'president' Lucifer, een Latijnse benaming, die de 'lichtdrager' betekent.

Waar het Luciferische licht scheen, verscheen ook diens schaduw 'belichaamd' in de Geesten der sprong, maar wel te vertellen, dat zij de antipoden, de tegenvoeters der Luciferische geesten zijn.

Steiner koos voor deze groep de naam Ahrimanische geesten, of kortweg Ahriman, gebruik makende van de oud-Perzische benaming voor de geest der duisternis: Ahriman, die in de oud-Perzische Godsdienst de tegenvoeter was van de zonnegeest: Ahura Mazdao.

De Ahrimanische geesten, waren dus de tweede groep ketterse Engelen, wier verschijning voor zijn geestesoog Steiner dankte aan zijn 'lezen' in de Akasha-kroniek.

Een grondkenmerk dezer beide groepen ketterse Engelen, gevolg van hun uittreden uit het hiërarchisch verband, was, dat zij ook los kwamen te staan van de in alle hiërarchische geesten inwonende ethische waarden, de hun ingeboren moraliteit.

Daardoor werden de afvalligen nog geen immorele duivelse machten, onder wier invloed de mens van die krachten een immoreel gebruik kon maken, en dat de naam Duivel kregen, dat ook ging doen.

Het zijn deze immorele menselijke- en ethisch gezien: onmenselijke krachten van de mens, die de naam Duivel kregen, als hij in de verleiding kwam, of zou kunnen komen om van amorele macht een immoreel gebruik te maken.